ECLI:NL:RBROT:2014:7265

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
C-10-445555 - HA ZA 14-231
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van statutair directeur zonder arbeidsovereenkomst en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de besloten vennootschap JOHNSOL B.V. [eiser] vorderde schadevergoeding van Johnsol naar aanleiding van zijn ontslag als statutair directeur. De rechtbank oordeelde dat er geen arbeidsovereenkomst tussen partijen bestond, aangezien er geen schriftelijke overeenkomst was en Johnsol nooit loon aan [eiser] had betaald. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van [eiser] op basis van wanprestatie en onrechtmatige daad niet toewijsbaar waren, omdat het ontslag rechtsgeldig was en er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten en de voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst kan bestaan, evenals de rechten en plichten van bestuurders binnen een vennootschap.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/445555 / HA ZA 14-231
Vonnis van 3 september 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.C.V. Dornstedt te Hellevoetsluis,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JOHNSOL B.V.,
gevestigd te Hellevoetsluis,
gedaagde,
advocaat mr. G.J.S. Bouwens te ’s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser] en Johnsol genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 april 2014, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de bij brief van 30 juni 2014 toegezonden producties van de zijde van [eiser];
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 16 juli 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Johnsol is op 8 oktober 2008 opgericht. Daarbij zijn [eiser] en [BV] tot bestuurders benoemd. [persoon1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [BV] Laatstgenoemde vennootschap is tevens enig aandeelhouder van Johnsol.
2.2.
[persoon1] is de oom en stiefvader van [eiser].
2.3.
Johnsol richtte zich aanvankelijk op de ontwikkeling van een chauffeurstoilet (driver’s case) en vervolgens op de ontwikkeling van een dakbedekkingssysteem (lightspeedsysteem). Johnsol heeft geen werknemers in dienst.
2.4.
In artikel 12 van de statuten van Johnsol is onder meer het volgende vermeld:
1.
De vennootschap wordt bestuurd door de directie, bestaande uit een door de algemene vergadering te bepalen aantal directeuren.
De directeuren worden door de algemene vergadering benoemd en kunnen te allen tijde door deze vergadering worden geschorst en ontslagen. (…)
2.
(…)
3.
Het salaris van de directeuren wordt vastgesteld door de algemene vergadering.
2.5.
Bij e-mail van 12 september 2013 heeft [eiser] het volgende geschreven aan de fiscaal adviseur van Johnsol:
Helaas bent u niet juist geinformeerd.
Ik ben nu statutair directeur van Johnsol. U heeft uw geheimhoudingsplicht jegens mij geschonden door Leo Benedict te informeren over mijn verzoek.
Mij is geen ontslag verleend als directeur van Johnsol. Een ieder die u dit heeft verteld heeft u onjuist geinformeerd.
In de afweging om ontslag te nemen wil ik de stukken ontvangen waar ik zelf voor getekend heb. Ook gezien het feit dat ik een overweging wil maken over het al dan niet aanhouden van een belang in Johnsol.
Gezien de wijze van (niet) informeren voel ik mij genoodzaakt een advocaat in de arm te nemen en u af te dwingen de stukken aan mij te leveren.
2.6.
Op 12 september 2013 heeft [eiser] per e-mail aan [persoon1] medegedeeld dat alle communicatie vanaf dat moment via de advocaten van partijen zal verlopen.
2.7.
Bij aandeelhoudersbesluit van 17 september 2013 is [eiser] geschorst als bestuurder van Johnsol. In het besluit is onder meer het volgende vermeld:
In aanmerking nemende: (…)
dat [eiser] d.d. 21 augustus 2013 ontslag heeft genomen als bestuurder van Johnsol B.V., welk ontslag is aanvaard;
dat [eiser] dit schriftelijk zou bevestigen, doch zulks tot op heden heeft nagelaten (d.d. 2 september 2013 zijn daarom concepten aangereikt aan [eiser]);
dat [eiser] zich blijkens berichten van 12 september 2013 nog steeds presenteert als bestuurder, hetgeen niet in het belang wordt geacht van de vennootschap;
besluit hierbij:
de bestuurder [eiser] per heden te schorsen als bestuurder van Johnsol B.V., voor zover zijn ontslagname als bestuurder per 21 augustus 2013 niet reeds een feit is, zulks vooruitlopende op de besluitvorming door aandeelhouders ten aanzien van een - voor zover nodig - definitief ontslag van [eiser] als bestuurder. (…)
2.8.
Bij brief van 18 september 2013 is [eiser] opgeroepen om op 4 oktober 2013 te verschijnen op de buitengewone aandeelhoudersvergadering van Johnsol, met als agendapunt zijn ontslag als bestuurder.
2.9.
Tijdens de buitengewone aandeelhoudersvergadering van 4 oktober 2013 is [eiser] ontslagen als bestuurder van Johnsol.
2.10.
Na daartoe op 30 december 2013 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland heeft [eiser] op 2 januari 2014 ten laste van Johnsol beslag gelegd op haar bankrekening en op de aan haar toebehorende octrooirechten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat Johnsol ten titel van het door haar aan [eiser] verleende ontslag als statutair bestuurder schadeplichtig is, primair op grond van wanprestatie en subsidiair op grond van onrechtmatige daad;
te verklaren voor recht dat Johnsol jegens [eiser] ter zake van die schadeplichtige beëindiging gehouden is om de door [eiser] geleden en te lijden schade te vergoeden, in de vorm en mate van een daarop toegesneden beëindigingsvergoeding;
Johnsol te veroordelen om aan [eiser] te betalen een vergoeding van € 50.000,00, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag;
te verklaren voor recht dat de tussen partijen aangegane arbeidsovereenkomst in de zin der wet nog immer bestaat, zodat Johnsol gehouden is en blijft om aan [eiser] te betalen het loon voor zijn werkzaamheden;
Johnsol te veroordelen om, zolang de arbeidsverhouding tussen partijen nog steeds bestaat, aan [eiser] te betalen een arbeidsbeloning welke thans wordt bepaald op p.m.;
Johnsol te veroordelen om aan [eiser] te betalen een vergoeding voor gemaakte juridische kosten van € 9.000,00 (inclusief omzetbelasting), althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag;
Johnsol te veroordelen in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen.
3.2.
Johnsol heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot afwijzing ervan, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de kosten van de procedure, met de verplichting dat [eiser] de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is als hij deze niet binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis heeft voldaan.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij, nu de vordering betrekking heeft op de rechtsverhouding tussen Johnsol en [eiser] als bestuurder, ingevolge artikel 2:241 BW bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
4.2.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat, naast de (voormalige) vennootschapsrechtelijke verhouding tussen hem en Johnsol, tussen partijen ook een arbeidsrechtelijke verhouding bestaat. Die arbeidsverhouding duurt volgens [eiser] nog voort. Voor wat betreft de vennootschapsrechtelijke relatie heeft [eiser] de rechtsgeldigheid van het ontslagbesluit van 4 oktober 2013 op zichzelf niet weersproken. Hij heeft geen beroep gedaan op de nietigheid of vernietigbaarheid van het ontslagbesluit, zodat uitgegaan wordt van de rechtsgeldigheid daarvan. Volgens [eiser] ontbreekt echter een deugdelijke grondslag voor het ontslag en lijdt hij als gevolg daarvan schade. Aan zijn vorderingen in dit kader heeft [eiser] primair wanprestatie en subsidiair onrechtmatige daad ten grondslag gelegd.
4.3.
De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of tussen partijen - naast de vennootschapsrechtelijke verhouding - een arbeidsovereenkomst bestaat of heeft bestaan. Vast staat dat partijen geen schriftelijke arbeidsovereenkomst hebben gesloten. Volgens [eiser] zijn mondelinge afspraken gemaakt en is voldaan aan de vereisten van artikel 7:610 BW. Johnsol heeft weersproken dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan.
4.4.
Voor de beantwoording van voormelde vraag, komt het - volgens vaste jurisprudentie (HR 14 november 1997, NJ 1998/149 en HR 13 juli 2007, NJ 2007/449) - niet alleen aan op de bedoeling van partijen bij het sluiten van een overeenkomst, maar tevens op de wijze waarop vervolgens aan die overeenkomst uitvoering is gegeven. Daarbij is van belang of de verhouding tussen partijen aan de drie kenmerkende elementen van een arbeidsovereenkomst voldoet, te weten een verplichting tot het persoonlijk verrichten van de arbeid, loon en gezag. Dat [eiser] in ieder geval enkele werkzaamheden voor Johnsol heeft verricht, is genoegzaam gebleken uit de stellingen van partijen, hun verklaringen ter comparitie en de door [eiser] overgelegde verklaringen van [persoon2] en [persoon3]. Tussen partijen staat echter vast dat Johnsol nooit loon heeft betaald aan [eiser]. Volgens [eiser] is afgesproken dat hij, zodra Johnsol een rendabel bedrijf zou zijn, met terugwerkende kracht een vergoeding voor de door hem verrichte werkzaamheden zou ontvangen. Johnsol heeft het bestaan van een dergelijke afspraak weersproken. Gelet op die betwisting kan in rechte niet van de juistheid van de door [eiser] gestelde afspraak worden uitgegaan. Op [eiser], die zich op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde afspraak beroept, rust ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn stelling dat er in de gegeven omstandigheden reden is voor een andere verdeling. Het is immers niet ongebruikelijk dat een bestuurder, bijvoorbeeld ingeval van beperkte activiteiten, zijn werkzaamheden onbezoldigd verricht.
4.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding [eiser] toe te laten tot bewijslevering. Nog daargelaten de vraag of de gestelde afspraak voldoende feitelijk geconcretiseerd is, heeft te gelden dat het salaris van de directeuren ingevolge artikel 12 lid 3 van de statuten (en ingevolge artikel 2:245 BW) dient te worden vastgesteld door de algemene vergadering. Ook indien het vereiste bewijs van de gestelde afspraak zou worden geleverd, is dus een bezoldigingsbesluit nodig om te kunnen concluderen dat sprake is van het element loon. Niet in geschil is dat een bezoldigingsbesluit met betrekking tot het salaris van [eiser] ontbreekt. Johnsol heeft zich dus niet verplicht om - eventueel met terugwerkende kracht - loon te betalen aan [eiser]. Dat brengt mee dat niet is voldaan aan (in ieder geval één van) de vereisten van artikel 7:610 BW en dat tussen partijen dus geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.
4.6.
Gelet op deze vaststelling komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vraag of sprake is van een uitzondering op de hoofdregel dat het vennootschapsrechtelijk ontslag in beginsel tevens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst impliceert (HR 5 april 2005, JOR 2005/144 en 145), zoals namens [eiser] is bepleit.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, nu tussen partijen geen sprake is van een arbeidsovereenkomst en gesteld noch gebleken is dat zij een andersoortige overeenkomst zijn aangegaan, er geen sprake kan zijn van wanprestatie. De hiervoor onder 3.1 sub a) tot en met c) weergegeven vorderingen zijn dan ook niet toewijsbaar op de primaire grondslag. De vorderingen die zijn gegrond op het bestaan van een arbeidsovereenkomst (zie hiervoor onder 3.1 sub d) en e)) zijn evenmin toewijsbaar, nog daargelaten dat artikel 2:244 lid 3 BW aan toewijzing van de onder 3.1 sub d) bedoelde vordering in de weg zou staan.
4.8.
Aldus resteert de beoordeling van de subsidiaire grondslag van de hiervoor onder 3.1 sub a) tot en met c) weergegeven vorderingen: onrechtmatige daad. [eiser] heeft in dat kader aangevoerd dat het aan zijn jarenlange werkzaamheden en inspanningen te danken is dat Johnsol een stabiele marktpositie heeft weten te verwerven. Hij verkeerde gerechtvaardigd in de veronderstelling dat zijn inzet en bijdrage op enig moment zou worden beloond en Johnsol heeft hem dat ook jarenlang voorgehouden, aldus [eiser]. Partijen hadden volgens [eiser] afgesproken dat hij zich ten volle zou concentreren op Johnsol, om welke reden hij de werkzaamheden voor zijn eigen bedrijf heeft teruggebracht tot een minimum. Op het moment dat Johnsol een goedlopend bedrijf werd is [eiser] zonder gegronde reden en zonder enige vergoeding ontslagen. Dat is, aldus [eiser], onrechtmatig. [eiser] stelt door het onrechtmatige handelen schade te hebben geleden, die aan Johnsol kan worden toegerekend en door haar moet worden vergoed. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij geen betaling heeft gekregen voor zijn verrichte werkzaamheden, dat hij in de toekomst niet kan genieten van de revenuen van Johnsol en dat hij met betrekking tot zijn eigen onderneming kosten heeft gemaakt.
4.9.
Johnsol heeft de stellingen van [eiser] op dit punt gemotiveerd weersproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [eiser] niet jarenlang werkzaamheden voor Johnsol heeft verricht en dat het ook niet zo is dat Johnsol door die werkzaamheden in de markt is gezet. Johnsol heeft voorts betwist dat zij [eiser] jarenlang heeft voorgehouden dat hij een beloning zou gaan krijgen. De inrichting van zijn eigen onderneming is een eigen beslissing van [eiser] geweest, waarop - aldus Johnsol - zij geen invloed heeft uitgeoefend. Tenslotte heeft Johnsol betwist dat [eiser] schade heeft geleden die aan haar zou zijn toe te rekenen.
4.10.
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat ingevolge artikel 12 lid 1 van de statuten (en ingevolge artikel 2:244 lid 1 BW) iedere bestuurder te allen tijde kan worden geschorst en ontslagen door het orgaan dat bevoegd is tot benoeming. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder 4.2 is weergegeven, wordt er in het onderhavige geval vanuit gegaan dat [eiser] bij rechtsgeldig besluit is ontslagen. Johnsol heeft dus op rechtsgeldige wijze gebruik gemaakt van haar wettelijke en statutaire bevoegdheid. Uit de stellingen van partijen en de hiervoor onder 2.5 e.v. weergegeven vaststaande feiten is genoegzaam gebleken dat de verhouding tussen partijen in augustus/september 2013 dusdanig verstoord is geraakt dat voortzetting van hun verhouding niet goed mogelijk meer was. Juist om in een dergelijk geval een onwerkbare situatie te voorkomen, kan een bestuurder te allen tijde worden ontslagen. In zoverre is van onrechtmatig handelen dus geen sprake.
4.11.
[eiser] heeft ter comparitie niet nader geconcretiseerd waar de door hem gestelde jarenlange werkzaamheden en inspanningen uit bestonden. Dat hij, zoals hij heeft gesteld, aanwezig was bij belangrijke besprekingen, maandelijkse of wekelijkse gesprekken met [persoon1] had over de productontwikkeling en ten behoeve van Johnsol een aantal keer de jaarlijkse Nationale Dakendagen heeft bezocht, is daartoe - zo in rechte al van de juistheid van die (deels) betwiste stellingen kan worden uitgegaan - onvoldoende. Dat geldt met name in het licht van de stelling van Johnsol dat partijen in het kader van hun familierelatie van gedachten wisselden over de stand van zaken in hun bedrijven en de belangstelling over en weer toegevoegde waarde had voor beide partijen. [eiser] heeft evenmin feitelijk onderbouwd door welke mededelingen van Johnsol hij gerechtvaardigd in de veronderstelling zou zijn komen te verkeren dat zijn inzet en bijdrage op enig moment zou worden beloond. Bij deze stand van zaken had het, nu [eiser] feiten en omstandigheden dient te stellen die - mits bewezen - tot het oordeel leiden dat sprake is van onrechtmatig handelen, op de weg van [eiser] gelegen om zijn stellingen nader feitelijk te onderbouwen. [eiser] heeft dit onvoldoende gedaan, zodat aan bewijslevering op dit punt niet wordt toegekomen.
4.12.
Daarbij komt dat ook de verdere vereisten voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad na het verweer van Johnsol onvoldoende concreet en specifiek zijn uitgewerkt, met name op het punt van het vermeende causaal verband en de omvang van de schade.
4.13.
Nu [eiser] geen andere stellingen aan de onrechtmatige daad ten grondslag heeft gelegd leidt het voorgaande tot de conclusie dat de hiervoor onder 3.1 sub a) tot en met c) bedoelde vorderingen evenmin toewijsbaar zijn op de subsidiaire grondslag.
4.14.
Nu de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn, is er evenmin grond Johnsol te veroordelen in de door [eiser] gemaakte juridische kosten. Ook de vordering zoals hiervoor onder 3.1 sub f) weergegeven zal dus worden afgewezen.
4.15.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten worden aan de zijde van Johnsol begroot op:
- griffierecht € 1.892,00
- salaris advocaat €
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal€ 3.680,00
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
4.16.
De veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Johnsol tot op heden begroot op € 3.680,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2014.
1977/1573