ECLI:NL:RBROT:2014:7309

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
1 september 2014
Zaaknummer
C-10-447394 - HA ZA 14-327
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Litispendentie in een geschil over gemeenschap van goederen en eigendomsrechten tussen een getrouwde man en zijn minnares

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is er sprake van een geschil tussen eiser, een getrouwde man, en gedaagde, zijn minnares. Eiser heeft een procedure aangespannen tegen gedaagde, die in Brazilië een rechtszaak heeft lopen over de vraag of zij recht heeft op de helft van zijn vermogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er reeds een procedure in Brazilië aanhangig is, wat leidt tot de conclusie dat de Nederlandse rechter de behandeling van deze zaak moet aanhouden. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser, die onder andere betrekking hadden op het verwijderen van uitlatingen op social media door gedaagde, afgewezen op basis van het ontbreken van belang, aangezien de uitlatingen inmiddels waren verwijderd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat gedaagde moet meewerken aan de verkoop van de appartementsrechten in Brazilië, maar dat de opbrengst in depot moet worden gehouden totdat duidelijk is of gedaagde recht heeft op een deel van die opbrengst. De zaak is naar de parkeerrol verwezen in afwachting van de beslissing van de Braziliaanse rechter over de vraag of er sprake is van een 'união estável', een soortgelijke juridische constructie als gemeenschap van goederen in Nederland. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de gevorderde verklaringen voor recht die de inhoud van Nederlandse wetten herhalen, niet toewijsbaar zijn, omdat eiser daar geen belang bij heeft. De uitspraak is gedaan door rechter J.C. Halk op 3 september 2014.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer: C/10/447394 / HA ZA 14-327
vonnis van 3 september 2014 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J. de Jong van Lier
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.A.H.M. Jansen.

1.Het procesverloop

De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
tussenvonnis van 23 juli 2014 en de daarin genoemde processtukken,
proces-verbaal van comparitie van 28 augustus 2014 en de daarin genoemde processtukken,
de door beide partijen overgelegde producties.

2.De vaststaande feiten

2.1
Eiser, die geboren is in 1951, heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij is sinds 1991 gehuwd met [persoon 1] (prod. 1 bij dagvaarding). Hij woont met zijn echtgenote en hun zoon op Malta.
2.2
Gedaagde, die is geboren in Brazilië in 1973 (prod. 3 bij conclusie van antwoord), woont sinds 1996 in Nederland. Zij had een verblijfsvergunning op grond van haar relatie met in Nederland verblijvende partner. Aan de Nederlandse autoriteiten heeft gedaagde een andere partner opgegeven dan eiser. Tot 1998 had zij een relatie met de heer [persoon 2] , de vader van haar jongste kind.
2.3
Partijen hebben elkaar in 2001 leren kennen. Gedaagde werkte in die tijd als prostituee in de Rotterdamse seksclub OQ. Het is gedaagde steeds bekend geweest dat eiser gehuwd was.
2.4
Partijen hebben in de periode van 2001 tot 2010 (volgens gedaagde tot 2011) gezamenlijk reizen gemaakt naar Brazilië en een keer naar Thailand. Zij hadden dan een seksuele relatie. Over de duur en de frequentie van die reizen zijn partijen het niet eens.
2.5
Eiser heeft tientallen appartementsrechten in Brazilië gekocht als beleggingsobjecten. In 2009 zijn drie appartementsrechten gekocht; twee appartementen in aanbouw in São Luis en één appartement in Belem (beiden in Brazilië). In de onderhandse koopakte betreffende het appartement in Belem staat dat partijen met elkaar zijn gehuwd en in de onderhandse koopakte betreffende de andere twee appartementen staat dat beide partijen, die aangeduid zijn als ongehuwd, koper zijn.
2.6
Volgens een schriftelijke arbeidsovereenkomst gedateerd op 23 december 2008 heeft gedaagde met ingang van 13 januari 2006 in de functie van inpakster gewerkt bij [bedrijf] te Schiedam. Het salaris van € 1.324,32 is aan gedaagde betaald tot september 2011.
2.7
Gedaagde, die de Braziliaanse nationaliteit had, heeft begin 2004 het Nederlanderschap aangevraagd. In deze aanvraag heeft gedaagde aan de Nederlandse autoriteiten opgegeven dat zij tenminste drie jaar in Nederland heeft samengewoond met de heer [persoon 3] .
2.8
Gedaagde heeft in Brazilië ten laste van eiser conservatoir beslag doen leggen op 40 à 50 appartementsrechten, een bankrekening en auto’s.
2.9
Op 14 maart 2014 heeft gedaagde op haar facebook-site een tekst geplaatst over de aard van de relatie die zij met eiser had en de daaruit volgens haar voortvloeiende gemeenschap van goederen in Brazilië. Op 20 maart 2014 was dit door 46 personen ‘gelikete’ bericht van haar facebook-site verwijderd.
2.1
De Braziliaanse rechter heeft eiser als voorlopige voorziening veroordeeld tot betaling van alimentatie aan gedaagde.

3.De vordering

3.1
Eiser vordert, na vermindering van eis, dat gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
a. wordt veroordeeld om
- binnen 36 uur na betekening van dit vonnis alle verwijzing naar eiser op haar facebook-site te verwijderen, behoudens na te noemen rectificatie, met dwangsommen;
- behoudens in het kader van het voldingen van juridische procedures, geen enkele mededeling omtrent haar financiële en juridische verhouding met eiser te verspreiden behoudens voor zover het mededelingen betreft ten aanzien waarvan bij in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak juist is gebleken, met dwangsommen;
b. (ter zitting is de eis op dit punt -rectificatie- ingetrokken);
c. gedaagde wordt veroordeeld om op eerste verzoek
(1) een door eiser aan te leveren volmachtverklaring te ondertekenen die eiser in staat stelt om verbintenissen aan te gaan en rechtshandelingen te plegen, voor zover nodig mede in naam van gedaagde, met betrekking op de aanspraken op de twee appartementsrechten in São Luis en het appartementsrecht in Belem, met dwangsommen en
(2) medewerking te verkrijgen aan al hetgeen nodig is om legalisatie daarvan door de Braziliaanse autoriteiten te verkrijgen, met dwangsommen;
d. voor recht te verklaren dat
1. partijen elkaar hebben leren kennen in Nederland in 2001;
2. partijen nooit buiten Nederland hebben samengewoond;
3. gedaagde om het Nederlanderschap heeft verzocht voor 10 februari 2004;
4. in het jaar 2004 aan gedaagde de Nederlandse nationaliteit is verstrekt aangezien voldaan was aan het wettelijke vereiste van tenminste drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het nationaliteitsverzoek toelating en hoofdverblijf in Nederland te hebben;
5. de toelating tot Nederland gedurende meer dan 3 jaar voorafgaand aan het naturalisatieverzoek die een vereiste was voor de verkrijging van de Nederlandse verblijfstitel tot basis had van het type ‘machtiging voorlopig verblijf (MVV)’, afgegeven met het model ‘verblijf bij partner/echtgeno(o)te’;
6. deze ‘partner/echtgeno(o)te’ niet eiser was en dat ook nooit is geweest;
7. het bestaan van eventuele gevolgen, voortvloeiende uit de tussen partijen onderhouden relatie, betrekking hebbend op hun vermogen of op een eventuele alimentatieverplichting van de ene partij jegens de andere, dient te worden berecht op basis van de Nederlandse wet;
8. het samenwonen en/of affectie tussen twee personen, volgens de Nederlandse wetten, geen familierechtelijke betrekking creëert in de afwezigheid van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap;
9. er geen enkele familierechtelijke betrekking tussen partijen bestaat noch bestaan heeft;
10. er, behoudens mogelijke contractuele verplichtingen met betrekking tot aanspraken op een appartement in Belem en op twee appartementen in São Luis en alimentatieverplichtingen, geen enkele verplichting bestaat van eiser jegens gedaagde;
11. er geen goederen bestaan die aan beide partijen toebehoren;
12. er tussen partijen geen enkele gemeenschap bestaat;
13. gedaagde op haar Facebook-site informatie publiceerde, die voor alle bezoekers van de site duidelijk maakte dat ze een relatie had met een zekere [persoon 4] van 2008 tot 2011;
met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
3.2
Aan zijn vorderingen legt eiser het volgende ten grondslag.
Ad a. Gedaagde heeft onrechtmatig jegens eiser gehandeld door op haar facebook-site de indruk te wekken dat eiser de helft van zijn vermogen in Brazilië.
Ad c. De appartementen in São Luis en Belem behoren toe aan eiser; gedaagde houdt met onterechte eigendomspretenties tegen dat de appartementen verkocht kunnen worden.
Ad d. Partijen hebben nooit samengewoond en er is geen sprake van een in het Braziliaanse recht bestaande união estável (een buiten-huwelijkse familierechtelijke samenlevingsvorm) op grond waarvan gemeenschap van goederen tussen partijen is ontstaan. Eiser heeft belang bij de door hem gevoerde verklaringen voor recht, omdat deze feiten van belang zijn bij het beoordelen (door de Braziliaanse c.q. de Nederlandse rechter) van de door gedaagde gestelde (en door eiser betwiste) união estável.
3.3
De conclusie van gedaagde strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van eiser in de kosten van het geding.
Zij betwist het door eiser gestelde en voert aan dat zij op 21 mei 2013 tegen eiser in Brazilië een procedure is aangevangen die tot doel heeft aan te tonen dat tussen partijen een naar Braziliaans recht een união estável heeft bestaan op grond waarvan tussen partijen gemeenschap van goederen is ontstaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1
Gedaagde heeft haar woonplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
De vorderingen onder a.
4.2
Partijen zijn het er over eens dat op de vorderingen onder a. (terzake de uitlatingen op facebook) Nederlands recht van toepassing is.
4.3
Zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe (art 3:303 BW). Vast staat dat gedaagde 6 tot 8 dagen op haar facebook-site een bericht had geplaatst waarin zij -kortweg- stelt dat zij recht heeft op de helft van de eigendommen van eiser. Het bericht is verwijderd en niet meer teruggeplaatst, zodat eiser geen belang heeft bij een veroordeling tot verwijding van het bedoelde bericht van gedaagdes facebook-site.
4.4
Het gaat, gelet op het in art. 7 van de Grondwet gewaarborgde recht op vrije meningsuiting, te ver om gedaagde hangende de juridische procedures in het algemeen te verbieden zich over het geschil met eiser uit te laten gaat. Het onder 3.1 a, tweede streepje gevorderde zal dus geheel worden afgewezen. Gedaagde dient zich wel te realiseren, dat zij zorgvuldig om dient te gaan met de belangen van eiser, aangezien vrijheid van meningsuiting niet onbegrensd is. Het is dan ook verstandig van haar geweest om de publicatie van haar facebook-site te verwijderen en zo elke discussie hangende de procedures uit te weg te gaan.
De vorderingen onder c.
4.5
Gedaagde heeft ter zitting verklaard dat zij bereid is mee te werken aan verkoop van de drie appartementsrechten, al gaat zij er van uit dat de appartementen in Sào Luis niet meer beschikbaar zijn. Partijen zijn het echter niet eens over de afrekening na de verkoop.
4.6
Gedaagde stelt (mede) eigendom te hebben verworven op de drie appartementen. Zij baseert zich daar op het bestaan van een união estável, koop (São Luis) en schenking (Belem).
4.7
Vast staat dat gedaagde zich ter zitting bereid heeft verklaard om mee te werken aan verkoop van de appartementen. In geschil is of gedaagde de (mede) eigendom heeft van de appartementen. Geen van partijen stelt in dat verband een vordering in. Evenmin is het noodzakelijk in het kader van een verweer de eigendom van de appartementen te beoordelen. Zelfs als gedaagde (mede)eigenaar is, kan zij om die reden geen bezwaar hebben tegen de verkoop als de opbrengst voor de helft in depot blijft tot duidelijk is of zij aanspraak op de opbrengst heeft tot welk bedrag.
4.8
De vordering in deze vorm is echter niet toewijsbaar, omdat de tekst van de volmacht niet bekend is. Gedaagde zal worden veroordeeld om mee te werken aan verkoop van de appartementen en in dat kader het nodige te doen om deze verkoop daadwerkelijk te effectueren (met een dwangsom). Daaraan zal de voorwaarde worden verbonden dat eiser de helft van de opbrengst in depot houdt bij zijn advocaat of daarvoor een Nederlandse bankgarantie stelt.
De vorderingen onder d.
4.9
Indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, kan de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist (art 12 Rv, eerste zin).
4.1
Vast staat dat zowel de procedure in Brazilië als de onderhavige procedure als inzet hebben de beantwoording van de vraag of naar Braziliaans recht sprake is van een união estável op grond waarvan gemeenschap van goederen kan bestaan tussen de samenlevende partners.
4.11
Gelet op het bepaalde in art. 12 Rv dient helder te zijn wanneer de procedure in Brazilië aanhangig is gemaakt. Gedaagde voert aan dat zij in Brazilië op 21 mei 2013 een procedure tegen eiser is aangevangen. Eiser stelt dat de procedure in Brazilië op 31 maart 2014 aanhangig is gemaakt. Gedaagde heeft een niet vertaald processtuk overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt (prod. 2 bij conclusie van antwoord). Eiser heeft niet onderbouwd op grond waarvan moet worden uitgegaan van 31 maart 2014 en evenmin heeft hij betwist dat de Braziliaanse rechter tussen partijen een (tussen)beslissing heeft gegeven op 18 juli 2013. Gedaagde heeft een kopie van deze beslissing overgelegd (prod. 6 bij conclusie van antwoord). Hoewel er geen officiële vertaling is bijgevoegd, is duidelijk dat het gaat om een procedure over een união estável, want als referentie is vermeld: “Ref.: PROCESSO: 0027202-04.2013.814.0301 DECLARATÓRIA DE UNIÃO ESTáVEL”. Het had op de weg gelegen van eiser om te onderbouwen waarom niettemin, zoals hij stelt, de Braziliaanse procedure is aangevangen nadat de onderhavige procedure aanhangig is geworden. Nu hij deze punten onbesproken heeft gelaten, staat als onvoldoende weersproken vast dat de procedure in Brazilië aanhangig is gemaakt vóór de eerst dienende dag in de onderhavige procedure.
4.12
De beslissing van de Braziliaanse rechter zal, naar te verwachten is, te zijner tijd voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar zijn. De beslissingen in deze zaak die verband houden met de beoordeling van een união estável zullen worden aangehouden tot de Braziliaanse rechter daarover een beslissing heeft gegeven. In afwachting daarvan zal deze zaak naar de parkeerrol worden verwezen.
4.13
Over de onder d. gevorderde verklaringen voor recht wordt reeds thans het volgende overwogen. Eiser heeft geen belang bij verklaringen voor recht die de inhoud van Nederlandse wetten weergeven en evenmin bij verklaringen voor recht van (voor de procedure relevante) feiten die gedaagde niet heeft betwist. Deze feiten zijn immers al weergegeven onder 2 van dit vonnis. Dit betekent dat de gevorderde verklaringen voor recht onder 3.1 d nummers 1, 3, 4, 5 en 6 zullen worden afgewezen wegens gebrek aan belang. Dat eiser deze verklaringen voor recht graag aan de Braziliaanse rechter wil voorleggen maakt dit niet anders, want hij kan de vertaling van dit vonnis in de Braziliaanse procedure overleggen.

5.De beslissing

De rechtbank:
veroordeelt gedaagde om op eerste verzoek
  • mee te werken aan verkoop van de twee appartementsrechten in São Luis en het appartementsrecht in Belem (Brazilië);
  • medewerking te verlenen aan al hetgeen nodig is om legalisatie daarvoor door de Braziliaanse autoriteiten te verkrijgen;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- voor elke dag die zij na betekening van dit vonnis in gebreke blijft om te voldoen aan deze veroordeling, met een maximum van € 150.000,--;
verstaat dat geen dwangsom zal worden verbeurd als eiser geen zekerheid stelt (een garantie afgeven en nakomen dat de helft van de opbrengst in depot zal worden gestort bij de advocaat van eiser of een Nederlandse bankgarantie stellen voor dat bedrag);
verwijst de zaak naar de parkeerrol;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 3 september 2014.
2396/2294