ECLI:NL:RBROT:2014:7369

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
10/661024-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs bij inbraak en poging tot inbraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van inbraak en poging tot inbraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bewijs tegen de verdachte, met name het aantreffen van een Marlboro-sigarettenpeuk met DNA-materiaal van de verdachte op de plaats delict, onvoldoende overtuigend was om tot een veroordeling te komen. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de feiten en de rechtbank oordeelde dat de peuk op verschillende manieren in de kerk terecht had kunnen komen, wat de bewijswaarde van dit bewijs verzwakte. De rechtbank heeft ook gekeken naar andere bewijsstukken, zoals camerabeelden, maar deze waren niet voldoende om de verdachte te identificeren. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de inbraak en poging tot inbraak. De rechtbank heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetheling van een gestolen scooter, waarvoor hij een gevangenisstraf van 113 dagen kreeg opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor de geleden schade door de inbraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/661024-14
Parketnummer vordering TUL: 10/059781-13 (gps)
Datum uitspraak: 9 juli 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres 1],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
Van der Hoopstraat 100, 2921 LD Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
[…]
.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. P.E.M. Morsch heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 1 primair, 5 en 6 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland, die mede dienen in te houden een locatiegebod en de elektronische controle daarop middels een enkelband.
.
VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van het voorwaardelijk opgelegde gedeelte van de straf te weten 100 euro geldboete (subsidiair 2 dagen hechtenis) dat aan de verdachte is opgelegd bij vonnis d.d. 5 juli 2013 van de politierechter in deze rechtbank.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Het onder 1 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
Op 24 december 2013 is aangifte gedaan van een inbraak in de Rehoboth kerk te Rotterdam en een poging tot inbraak in de woning die zich in de kerk bevindt.
Aan de achterzijde van het kerkgebouw was een ruit. Alle ruimtes in de kerk zijn doorzocht. Er is getracht via de kerk ook de woning te betreden door een deur open te breken. In een vergaderruimte was gepoogd een deur van een kluis open te breken. In de hal voor de vergaderruimte bevond zich een wc-ruimte. In het plafond van de wc was een gat gemaakt. Vía het gemaakte gat in het plafond hebben de dader(s) een weg weten te vinden om boven de kluisruimte uit te komen. Op de vloer voor deze wc-ruimte werd een sigarettenpeuk aangetroffen, welke is veiliggesteld. Tevens werd een schoenafdrukspoor op een betegelde muur van het schoenmerk Nike aangetroffen.
Op deze aangetroffen peuk is DNA aangetroffen waarvan het profiel overeenkomt met dat van de verdachte. De berekende frequentie van dat profiel is kleiner dan één op één miljard.
De verdachte heeft steeds ontkend betrokken te zijn geweest bij deze feiten.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele aantreffen van een Marlboro-sigarettenpeuk met DNA-materiaal van de verdachte op de plaats delict onvoldoende overtuigend bewijs vormt voor de stelling dat de verdachte de ten laste gelegde inbraak en poging tot inbraak heeft gepleegd.
Mede gelet op de verklaring van de verdachte dat hij inderdaad Marlboro sigaretten rookt en wel vaker in de buurt van de kerk is, kan niet genoegzaam worden uitgesloten dat de sigarettenpeuk op andere wijze dan door toedoen van de verdachte voor de wc in de kerk is terechtgekomen. De peuk kan immers door de dader bewust in de kerk zijn achtergelaten teneinde de verdenking op iemand anders te laden of de peuk kan onbewust onder het schoeisel van de dader de kerk zijn binnengebracht.
Het enkele feit dat er een sigarettenpeuk van de verdachte op de plaats delict is aangetroffen, is wel verdacht, maar de bewijswaarde daarvan is niet zo groot, zodat de peuk op zichzelf naar het oordeel van de rechtbank geen genoegzaam overtuigend bewijs oplevert voor daderschap van de verdachte. En anders dan bijvoorbeeld in de zaak waar het Gerechtshof
‘s-Hertogenbosch over heeft geoordeeld (ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ6790) is er behalve de peuk niet ook as aangetroffen. De conclusie dat de dader van de diefstal ten tijde van zijn aanwezigheid in de kerk een sigaret heeft gerookt, kan dan ook in deze zaak niet worden getrokken. Vastgesteld moet worden dat in deze zaak het sporenonderzoek in de kerk geen ander bewijsmateriaal heeft opgeleverd voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak.
Uit het dactyloscopisch onderzoek dat is verricht, is immers naar voren gekomen dat de dader(s) vermoedelijk met bedekte handen heeft/hebben gewerkt. En het schoenafdrukspoor dat op de betegelde muur van de wc-ruimte is aangetroffen, is wel veiliggesteld, maar niet nader onderzocht.
Nu voor het overige geen bewijsmateriaal voorhanden is voor betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak en de poging tot inbraak, acht de rechtbank het ten laste gelegde onder 3 en 4 niet wettig en overtuigend bewezen
Ten aanzien van de feiten 5 en 6
In het dossier bevinden zich twee processen-verbaal van bevindingen opgemaakt naar aanleiding van de door de verbalisanten onderzochte camerabeelden afkomstig van camera’s uit het bedrijfsverzamelpand gevestigd aan de[adres 3]Rotterdam alwaar in de nacht van 25 op 26 januari 2014 in verschillende bedrijven was ingebroken.
De verdachte heeft steeds ontkend betrokken te zijn geweest bij deze feiten,
De verbalisanten, wijkagenten die de verdachte beiden ambtshalve kennen, relateren in de processen-verbaal dat zij op camerabeelden die afkomstig zijn van camera 7, op het tijdstip 02:50:04 uur, een man zien van wie een deel van het gelaat is te zien. De verbalisanten herkennen op dit beeld de verdachte.
De rechtbank heeft geconstateerd dat zich in het dossier geen foto bevindt van camerabeelden die afkomstig zijn van camera 7, op het tijdstip 02:50:04. De rechtbank heeft zodoende niet kunnen verifiëren of op dit beeld inderdaad een deel van het gelaat van de verdachte te zien is, terwijl de rechtbank op grond van de foto’s van de camerabeelden die zich wel in het dossier bevinden, niet heeft kunnen vaststellen dat de verdachte daarop is te zien. De enkele - oncontroleerbare - herkenning door beide verbalisanten is in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen komen tot een bewezen verklaring van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten zodat de rechtbank - in lijn met de daartoe strekkende vordering van de officier van justitie en het daartoe strekkende pleidooi van de raadsvrouwe - de verdachte van deze feiten zal vrijspreken.
BEWIJSOVERWEGING
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting van 25 juni 2014 is door de verdediging bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van hetgeen aan hem onder feit 1 en feit 2 is tenlastegelegd. Daartoe is ten aanzien van feit 1 - samengevat - aangevoerd dat de verdachte niets te maken heeft gehad met de door medeverdachte [medeverdachte] gepleegde inbraak en daar ook niets van afwist. De verdachte kwam [medeverdachte] die nacht toevalligerwijs tegen en vroeg aan hem of hij een lift op de scooter naar huis kon krijgen, aan welk verzoek [medeverdachte] gehoor gaf op de voorwaarde dat de verdachte de scooter zou besturen. Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat de verdachte niet wist dat de scooter van diefstal afkomstig was en dit redelijkerwijs ook niet had moeten vermoeden.
De beoordeling van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte als bestuurder van de scooter zeer kort nadat de verbalisanten omstreeks 02:49 uur melding hadden gekregen van een inbraak gepleegd aan de Bergsingel 228 te Rotterdam weg reed vanaf het trottoir bij het pand waar het inbraakalarm af ging, waarbij medeverdachte [medeverdachte] achterop de scooter zat. Na een achtervolging door de politie zijn de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] aangehouden voor het huis van de verdachte.
Deze [medeverdachte] kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen worden aangemerkt als (en is daarvoor inmiddels door een andere kamer van deze rechtbank ook veroordeeld) degene die daadwerkelijk heeft ingebroken in het café aan voornoemd adres en aldaar uit de gokkasten muntgeld (1 en 2 euro muntstukken) heeft weggenomen.
Het viel de verbalisanten voorts op dat er op de plaats waar de verdachte en [medeverdachte] werden staande gehouden diverse 1 en 2 euro muntstukken op de grond lagen, en dat er tevens een aantal euro munten uit de jaszak van [medeverdachte] op straat viel. Gelet hierop acht de rechtbank de lezing van de verdachte, voor zover inhoudende dat hij geen enkele weet heeft gehad van de diefstal en daar niets mee te maken heeft gehad doch [medeverdachte] slechts ‘een lift naar huis’ heeft gevraagd toen hij op de Bergselaan voorbij reed, ongeloofwaardig. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
Op grond van de uit de bewijsmiddelen voortvloeiende feiten en omstandigheden moet worden vastgesteld dat de verdachte kennelijk [medeverdachte] bij de inbraak behulpzaam is geweest door op de plaats van het misdrijf met een vluchtscooter klaar te staan om vervolgens deze [medeverdachte] met de buit naar een andere plek te rijden.
Hetgeen onder feit 1 subsidiair is tenlastegelegd wordt dus bewezen geacht.
Omtrent feit 2 houden de bewijsmiddelen in dat de verdachte bij zijn aanhouding de bestuurder was van een eerder gestolen scooter. Geconstateerd werd dat zich in het contact van de scooter geen sleutel bevond terwijl de motor draaide. Dat de verdachte dat niet heeft opgemerkt, acht de rechtbank niet aannemelijk. De kans dat een dergelijke scooter van diefstal afkomstig is, acht de rechtbank voorts aanmerkelijk. Door niettemin op deze scooter te gaan rijden, heeft de verdachte die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht derhalve bewezen dat de verdachte zich ter zake schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
BEWEZENVERKLARING
(kies dit tekstblok als de bewezenverklaring in het vonnis wordt opgenomen)Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het (feiten invullen) ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
(feiten invullen)
1. subsidiair
A. [medeverdachte] op 17 januari 2014 te Rotterdam,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in
/uiteen café,
althans een
pand, (gelegen aan [adres 2]
)heeft weggenomen een geldbedrag,
in elk
geval enig goed,
geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde],
in elk geval aan een
ander of anderen dan aan voornoemde [medeverdachte] en/of aan verdachte,
waarbij voornoemde [medeverdachte] zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft
verschaft en
/of de/het weg te nemen goed
(eren)onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak, verbreking en
/ofinklimming
tot en/ofbij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 17 januari 2014
te Rotterdam,
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest door
- voornoemde [medeverdachte] met een scooter naar de plaats van dat misdrijf te

vervoeren en/of

-
(vervolgens)op voornoemde [medeverdachte] te wachten teneinde voornoemde [medeverdachte] (met
de buit) naar elders te vervoeren en
/of
- ( vervolgens) voornoemde [medeverdachte] met een scooter naar elders te vervoeren;
2.
hij op
of omstreeks17 januari 2014 te Rotterdam,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een scooter, althans een bromfiets, (merk Piaggio, type C25 met kenteken
FX-558-V)
heeft verworven,voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen,
terwijl hij en
/ofzijn mededader
(s)ten tijde van
het verwerven ofhet
voorhanden krijgen van voornoemde scooter, althans bromfiets, wist
(en
),
althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden,dat het
(een
)door misdrijf
verkregen goed
(eren)betrof;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:

1.subsidiair

medeplichtigheid aan diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking en inklimming;

2.opzetheling;

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is behulpzaam geweest bij de inbraak in een café door de dader achterop de scooter vanaf de plaats van het misdrijf te vervoeren. De scooter waarop de verdachte reed was van diefstal afkomstig. Hiermee heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan heling van een scooter.
Inbraken en ook pogingen daartoe zijn nare feiten. De verdachte heeft door het plegen van dit feit geen enkel respect getoond voor de eigendommen van anderen en hij is medeverantwoordelijk voor forse schade die veel overlast en irritatie bij de gedupeerde tot gevolg heeft gehad. Door de heling van een scooter heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen, in dit geval scooters.
Blijkens het op zijn naam gestelde Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 juni 2014 is de verdachte sinds 2010 justitieel bekend. De verdachte is in het verleden onder meer veroordeeld ter zake van (winkel)diefstal, brandstichting, bedreiging, heling en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. Voorts is er is een proeftijd van kracht. De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen er kennelijk niet toe hebben geleid dat hij zijn criminele gedrag heeft beëindigd.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van een op 12 juni 2014, door[naam], reclasseringswerker, omtrent de verdachte opgemaakt reclasseringsrapport.
Het rapport houdt naar de kern het volgende in.
De verdachte kent een geschiedenis waarbij er sprake was van gedragsproblemen. Ten tijde van het ten laste gelegde had de verdachte geen dagbesteding en geen inkomen. Daarnaast lijkt er sprake te zijn van een crimineel netwerk. Daar de verdachte ontkent kan de rapporteur geen koppeling maken met eventueel delictgedrag. Daarnaast geeft de verdachte duidelijk aan niet open te staan voor interventies op gedrag.
De rapporteur acht een verplicht reclassering contact met bijzondere voorwaarden toch geïndiceerd, waarbij controle en structuur de boventoon vormen. Gezien de ontkenning kan in algemene zin gesteld worden dat er een gemiddeld risico tot recidive aanwezig is. Toch geeft de verdachte aan positief te staan tegenover hulp van de reclassering en wil hij meewerken aan EC. Op grond van het recidiverisico, de criminogene factoren en de eventuele interventies in het verleden, is een toezicht onder bijzondere voorwaarden geïndiceerd. Daarom wordt geadviseerd om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een locatiegebod en andere voorwaarden het gedrag betreffende ten aanzien van scholing, werk en financiën, zoals geformuleerd in het rapport. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een werkstraf.
Het advies is met de verdachte besproken. Hij geeft aan de structuur en controle van een enkelband nodig te hebben. De verdachte kan zich vinden in de inhoud van het rapport.
Ter terechtzitting heeft de verdachte ten overstaan van de rechtbank verklaard dat hij zijn medewerking zal verlenen aan reclasseringstoezicht en dat hij bereid is om zich te houden aan de aanwijzingen die hem door de reclassering zullen worden geven.
De rechtbank komt echter gelet op de vrijspraken voor de feiten 3, 4, 5 en 6 tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Gelet op de straffen die over het algemeen worden opgelegd voor medeplichtigheid aan een bedrijfsinbraak en heling van een bromfiets aan verdachten met soortgelijke persoonlijke omstandigheden als verdachte, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die de duur van de voorlopige hechtenis niet te boven gaat. De verdachte heeft in totaal 113 dagen in voorlopige hechtenis gezeten (van 17 januari tot en met 20 januari 2014 en toen weer van 21 maart 2014 tot en met de dag van de uitspraak).
Voor de oplegging daarnaast van een voorwaardelijk strafdeel wordt noch aanleiding noch ruimte gezien. De verdachte zal op eigen kracht moeten laten zien dat het hem menens is om niet meer in aanraking te komen met justitie omdat hij daar genoeg van heeft, zoals indertijd door de verdachte tegen de rechter-commissaris naar voren is gebracht.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Ten aanzien van feit 1.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd[benadeelde], wonende te Rotterdam(vul de plaatsnaam in), ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een totaal bedrag van € 345,00 (€ 265,00 glasschade, € 50,00 schoonmaakkosten en € 30,00 beltegoed) aan materiële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen met oplegging van de maatregel tot schadevergoeding.
De raadsvrouw heeft zich - gelet op het verweer tot vrijspraak ten aan zien van dit feit - op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij, primair dient te worden afgewezen, subsidiair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van de onder 1 en 2 opgevoerde posten overigens ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De vordering ten aanzien van deze posten (glasschade en de schoonmaakkosten) worden toegewezen.
Ten aanzien van post 3 (beltegoed) acht de rechtbank de vordering zonder nadere toelichting ongenoegzaam onderbouwd. Een aanhouding om de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen de vordering toe te lichten zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengen zodat de benadeelde partij ten aanzien van deze door haar opgevoerde schadevergoedingspost niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit deel van de vordering(maak een keuze) kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededader onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte - eveneens hoofdelijk - worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Ten aanzien van feit 5.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde zal de[benadeelde 2] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
VORDERING TENUITVOERLEGGING
Bij vonnis d.d. 5 juli 201) van de politierechter in)deze rechtbank is de verdachte ter zake van “opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast” bij verstek (korte opsomming van de feiten waarvoor is veroordeeld)veroordeeld voor zover van belang tot een geldboete van € 250,00 euro (subsidiair 5 dagen hechtenis), waarvan € 100,00 (subsidiair 2 dagen hechtenis) voorwaardelijk met een proeftijd van ) jaar.
De proeftijd is ingegaan op 20 juli 2013).
De hierboven bewezen verklaarde feit zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 36f, 45, 48, 57, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feit en heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
113 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], wonende te Rotterdamtoe tot een bedrag van
€ 315,00 (driehonderdvijftien euro)en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 315,00 (driehonderdvijftien euro); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 315,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
6 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis d.d. d.d. 5 juli 2013 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke geldboete van
€ 100,00 (honderd euro), subsidiair 2 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T.B. Trotman, voorzitter,
en mrs. J.T.F.M. van Krieken en J.W.P. van Heusden, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2014.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.