Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10/661024-14
Parketnummer vordering TUL: 10/059781-13 (gps)
Datum uitspraak: 9 juli 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres 1],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
Van der Hoopstraat 100, 2921 LD Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2014.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
[…]
.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. P.E.M. Morsch heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 1 primair, 5 en 6 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland, die mede dienen in te houden een locatiegebod en de elektronische controle daarop middels een enkelband.
VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van het voorwaardelijk opgelegde gedeelte van de straf te weten 100 euro geldboete (subsidiair 2 dagen hechtenis) dat aan de verdachte is opgelegd bij vonnis d.d. 5 juli 2013 van de politierechter in deze rechtbank.
Het onder 1 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
Op 24 december 2013 is aangifte gedaan van een inbraak in de Rehoboth kerk te Rotterdam en een poging tot inbraak in de woning die zich in de kerk bevindt.
Aan de achterzijde van het kerkgebouw was een ruit. Alle ruimtes in de kerk zijn doorzocht. Er is getracht via de kerk ook de woning te betreden door een deur open te breken. In een vergaderruimte was gepoogd een deur van een kluis open te breken. In de hal voor de vergaderruimte bevond zich een wc-ruimte. In het plafond van de wc was een gat gemaakt. Vía het gemaakte gat in het plafond hebben de dader(s) een weg weten te vinden om boven de kluisruimte uit te komen. Op de vloer voor deze wc-ruimte werd een sigarettenpeuk aangetroffen, welke is veiliggesteld. Tevens werd een schoenafdrukspoor op een betegelde muur van het schoenmerk Nike aangetroffen.
Op deze aangetroffen peuk is DNA aangetroffen waarvan het profiel overeenkomt met dat van de verdachte. De berekende frequentie van dat profiel is kleiner dan één op één miljard.
De verdachte heeft steeds ontkend betrokken te zijn geweest bij deze feiten.
De rechtbank is van oordeel dat het enkele aantreffen van een Marlboro-sigarettenpeuk met DNA-materiaal van de verdachte op de plaats delict onvoldoende overtuigend bewijs vormt voor de stelling dat de verdachte de ten laste gelegde inbraak en poging tot inbraak heeft gepleegd.
Mede gelet op de verklaring van de verdachte dat hij inderdaad Marlboro sigaretten rookt en wel vaker in de buurt van de kerk is, kan niet genoegzaam worden uitgesloten dat de sigarettenpeuk op andere wijze dan door toedoen van de verdachte voor de wc in de kerk is terechtgekomen. De peuk kan immers door de dader bewust in de kerk zijn achtergelaten teneinde de verdenking op iemand anders te laden of de peuk kan onbewust onder het schoeisel van de dader de kerk zijn binnengebracht.
Het enkele feit dat er een sigarettenpeuk van de verdachte op de plaats delict is aangetroffen, is wel verdacht, maar de bewijswaarde daarvan is niet zo groot, zodat de peuk op zichzelf naar het oordeel van de rechtbank geen genoegzaam overtuigend bewijs oplevert voor daderschap van de verdachte. En anders dan bijvoorbeeld in de zaak waar het Gerechtshof
‘s-Hertogenbosch over heeft geoordeeld (ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ6790) is er behalve de peuk niet ook as aangetroffen. De conclusie dat de dader van de diefstal ten tijde van zijn aanwezigheid in de kerk een sigaret heeft gerookt, kan dan ook in deze zaak niet worden getrokken. Vastgesteld moet worden dat in deze zaak het sporenonderzoek in de kerk geen ander bewijsmateriaal heeft opgeleverd voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak. Uit het dactyloscopisch onderzoek dat is verricht, is immers naar voren gekomen dat de dader(s) vermoedelijk met bedekte handen heeft/hebben gewerkt. En het schoenafdrukspoor dat op de betegelde muur van de wc-ruimte is aangetroffen, is wel veiliggesteld, maar niet nader onderzocht.
Nu voor het overige geen bewijsmateriaal voorhanden is voor betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak en de poging tot inbraak, acht de rechtbank het ten laste gelegde onder 3 en 4 niet wettig en overtuigend bewezen
Ten aanzien van de feiten 5 en 6
In het dossier bevinden zich twee processen-verbaal van bevindingen opgemaakt naar aanleiding van de door de verbalisanten onderzochte camerabeelden afkomstig van camera’s uit het bedrijfsverzamelpand gevestigd aan de[adres 3]Rotterdam alwaar in de nacht van 25 op 26 januari 2014 in verschillende bedrijven was ingebroken.
De verdachte heeft steeds ontkend betrokken te zijn geweest bij deze feiten,
De verbalisanten, wijkagenten die de verdachte beiden ambtshalve kennen, relateren in de processen-verbaal dat zij op camerabeelden die afkomstig zijn van camera 7, op het tijdstip 02:50:04 uur, een man zien van wie een deel van het gelaat is te zien. De verbalisanten herkennen op dit beeld de verdachte.
De rechtbank heeft geconstateerd dat zich in het dossier geen foto bevindt van camerabeelden die afkomstig zijn van camera 7, op het tijdstip 02:50:04. De rechtbank heeft zodoende niet kunnen verifiëren of op dit beeld inderdaad een deel van het gelaat van de verdachte te zien is, terwijl de rechtbank op grond van de foto’s van de camerabeelden die zich wel in het dossier bevinden, niet heeft kunnen vaststellen dat de verdachte daarop is te zien. De enkele - oncontroleerbare - herkenning door beide verbalisanten is in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen komen tot een bewezen verklaring van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten zodat de rechtbank - in lijn met de daartoe strekkende vordering van de officier van justitie en het daartoe strekkende pleidooi van de raadsvrouwe - de verdachte van deze feiten zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting van 25 juni 2014 is door de verdediging bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van hetgeen aan hem onder feit 1 en feit 2 is tenlastegelegd. Daartoe is ten aanzien van feit 1 - samengevat - aangevoerd dat de verdachte niets te maken heeft gehad met de door medeverdachte [medeverdachte] gepleegde inbraak en daar ook niets van afwist. De verdachte kwam [medeverdachte] die nacht toevalligerwijs tegen en vroeg aan hem of hij een lift op de scooter naar huis kon krijgen, aan welk verzoek [medeverdachte] gehoor gaf op de voorwaarde dat de verdachte de scooter zou besturen. Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat de verdachte niet wist dat de scooter van diefstal afkomstig was en dit redelijkerwijs ook niet had moeten vermoeden.
De beoordeling van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte als bestuurder van de scooter zeer kort nadat de verbalisanten omstreeks 02:49 uur melding hadden gekregen van een inbraak gepleegd aan de Bergsingel 228 te Rotterdam weg reed vanaf het trottoir bij het pand waar het inbraakalarm af ging, waarbij medeverdachte [medeverdachte] achterop de scooter zat. Na een achtervolging door de politie zijn de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] aangehouden voor het huis van de verdachte.
Deze [medeverdachte] kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen worden aangemerkt als (en is daarvoor inmiddels door een andere kamer van deze rechtbank ook veroordeeld) degene die daadwerkelijk heeft ingebroken in het café aan voornoemd adres en aldaar uit de gokkasten muntgeld (1 en 2 euro muntstukken) heeft weggenomen.
Het viel de verbalisanten voorts op dat er op de plaats waar de verdachte en [medeverdachte] werden staande gehouden diverse 1 en 2 euro muntstukken op de grond lagen, en dat er tevens een aantal euro munten uit de jaszak van [medeverdachte] op straat viel. Gelet hierop acht de rechtbank de lezing van de verdachte, voor zover inhoudende dat hij geen enkele weet heeft gehad van de diefstal en daar niets mee te maken heeft gehad doch [medeverdachte] slechts ‘een lift naar huis’ heeft gevraagd toen hij op de Bergselaan voorbij reed, ongeloofwaardig. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
Op grond van de uit de bewijsmiddelen voortvloeiende feiten en omstandigheden moet worden vastgesteld dat de verdachte kennelijk [medeverdachte] bij de inbraak behulpzaam is geweest door op de plaats van het misdrijf met een vluchtscooter klaar te staan om vervolgens deze [medeverdachte] met de buit naar een andere plek te rijden.
Hetgeen onder feit 1 subsidiair is tenlastegelegd wordt dus bewezen geacht.
Omtrent feit 2 houden de bewijsmiddelen in dat de verdachte bij zijn aanhouding de bestuurder was van een eerder gestolen scooter. Geconstateerd werd dat zich in het contact van de scooter geen sleutel bevond terwijl de motor draaide. Dat de verdachte dat niet heeft opgemerkt, acht de rechtbank niet aannemelijk. De kans dat een dergelijke scooter van diefstal afkomstig is, acht de rechtbank voorts aanmerkelijk. Door niettemin op deze scooter te gaan rijden, heeft de verdachte die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht derhalve bewezen dat de verdachte zich ter zake schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
(kies dit tekstblok als de bewezenverklaring in het vonnis wordt opgenomen)Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het (feiten invullen) ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
(feiten invullen)
1. subsidiair
A. [medeverdachte] op 17 januari 2014 te Rotterdam,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in
/uiteen café,
althans een
pand, (gelegen aan [adres 2]
)heeft weggenomen een geldbedrag,
in elk
geval enig goed,
geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde],
in elk geval aan een
ander of anderen dan aan voornoemde [medeverdachte] en/of aan verdachte,
waarbij voornoemde [medeverdachte] zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft
verschaft en
/of de/het weg te nemen goed
(eren)onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak, verbreking en
/ofinklimming
tot en/ofbij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 17 januari 2014
te Rotterdam,
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest door
- voornoemde [medeverdachte] met een scooter naar de plaats van dat misdrijf te
vervoeren en/of
-
(vervolgens)op voornoemde [medeverdachte] te wachten teneinde voornoemde [medeverdachte] (met
de buit) naar elders te vervoeren en
/of
- ( vervolgens) voornoemde [medeverdachte] met een scooter naar elders te vervoeren;
2.
hij op
of omstreeks17 januari 2014 te Rotterdam,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een scooter, althans een bromfiets, (merk Piaggio, type C25 met kenteken
FX-558-V)
heeft verworven,voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen,
terwijl hij en
/ofzijn mededader
(s)ten tijde van
het verwerven ofhet
voorhanden krijgen van voornoemde scooter, althans bromfiets, wist
(en
),
althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden,dat het
(een
)door misdrijf
verkregen goed
(eren)betrof;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De bewezen feiten leveren op: