In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. P. Smit, en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen. Eiser had zijn rijbewijs B met code 103 (rijden met een alcoholslot) ongeldig verklaard gekregen omdat hij niet de vereiste medewerking had verleend aan het alcoholslotprogramma (ASP). Dit besluit was genomen na vier foutieve hertesten die door het CBR waren geregistreerd. Eiser betwistte de juistheid van deze hertesten en voerde aan dat er geen sprake was van alcoholgebruik, maar dat de foutieve uitslagen veroorzaakt waren door andere factoren, zoals het gebruik van een energydrankje en ruitensproeiervloeistof.
De rechtbank oordeelde dat het CBR niet voldoende had gemotiveerd waarom de foutieve hertesten als zodanig moesten worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de hertesten die kort na de foutieve hertesten waren afgenomen, een significante daling van het alcoholgehalte vertoonden, wat niet overeenkwam met de normale afbraak van alcohol in het lichaam. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was genomen en onvoldoende gemotiveerd was. Daarom werd het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen.
De rechtbank bepaalde dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en dat het CBR het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. Tevens werd het CBR veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1461,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.