ECLI:NL:RBROT:2014:7656

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
C/10/448860 / HA ZA 14-408
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot het stellen van proceskostenzekerheid in een civiele procedure met internationale elementen

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, betreft het een incident tot het stellen van proceskostenzekerheid op basis van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiseres, een rechtspersoon naar vreemd recht gevestigd in Indonesië, werd door de gedaagde, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangesproken om zekerheid te stellen voor de proceskosten van € 30.000,00. De gedaagde stelde dat Indonesië geen verdragsluitende staat is en dat er geen verhaalsmogelijkheden zijn in Nederland, waardoor de eiseres verplicht zou zijn om zekerheid te stellen.

De eiseres voerde verweer en stelde dat zij substantieel actief is in Nederland en dat er voldoende verhaalsmogelijkheden zijn. Tevens betoogde zij dat het stellen van de gevraagde zekerheid haar toegang tot de rechter zou belemmeren. De rechtbank oordeelde dat de eiseres in beginsel verplicht was om zekerheid te stellen, maar dat er uitzonderingen zijn op deze verplichting. De rechtbank verwierp het verweer van de eiseres en concludeerde dat geen van de uitzonderingssituaties van toepassing was.

De rechtbank bepaalde dat de eiseres zekerheid moest stellen voor een bedrag van € 1.945,00, te storten door middel van een onherroepelijke bankgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank. De termijn voor het stellen van deze zekerheid werd vastgesteld op vier weken na de uitspraak. De beslissing over de kosten van het incident werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. C. Bouwman op 10 september 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/448860 / HA ZA 14-408
Vonnis in incident van 10 september 2014
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
[eiser]
gevestigd te [woonplaats],
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.G. Jansen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats2],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. D. Knottenbelt.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van de rechtbank Den Haag van 19 maart 2014 en de daaraan ten
grondslag liggende processtukken,
- het exploot van 1 april 2014 waarbij [gedaagde] opgeroepen is te verschijnen voor deze
rechtbank,
- de incidentele conclusie tot zekerheid tevens conclusie van antwoord tevens houdende eis
in reconventie, met producties,
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil en het verweer in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert dat [eiser] zal worden veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten voor het bedrag van € 30.000,00. [gedaagde] stelt daartoe dat [eiser] in Indonesië is gevestigd en dat Nederland daarmee geen executieverdrag heeft gesloten. Voorts stelt [gedaagde] dat [eiser] geen verhaalsmogelijkheden biedt in Nederland. De gevorderde zekerheid is ook noodzakelijk omdat [eiser] heeft geweigerd de proceskosten volgend uit het incident voor de rechtbank Den Haag vrijwillig te voldoen. [eiser] is verplicht de gevraagde zekerheid te stellen.
2.2.
[eiser] voert verweer en concludeer tot afwijzing van de incidentele vordering. [eiser] stelt dat een van de uitzonderingen als genoemd in 224 lid 2 van toepassing is.
In de eerste plaats is het aannemelijk dat [gedaagde] bij een mogelijke veroordeling tot betaling van proceskosten verhaal kan halen hier in Nederland. [eiser] is met haar onderneming actief in Nederland en verkoopt haar producten aan vele coffeeshops, maar ook via internet aan groothandels en eindgebruikers. De omzet die in Nederland door [eiser] wordt gegenereerd is substantieel en biedt voor [gedaagde] voldoende mogelijkheden tot eventueel verhaal. In de tweede plaats wordt de effectieve toegang tot de rechter voor [eiser] belemmerd, indien zij thans zekerheid moet stellen voor een bedrag aan proceskosten van € 30.000. [gedaagde] heeft twee jaar geleden [eiser] en diverse afnemers van haar in Europa gesommeerd om het gebruik van het woordmerk CONES te staken wegens merkinbreuk. Vervolgens heeft [gedaagde] geen juridische acties meer ondernomen, maar wel steeds gedreigd met het instellen van rechtsvorderingen wegens merkinbreuk. Door toedoen door [gedaagde] is [eiser] noodgedwongen een procedure aanhangig te maken om de onzekere situatie omtrent de geldigheid van merkrecht van [gedaagde] niet langer te laten voortduren. Voor het geval [eiser] zekerheid zal moeten stellen voor de proceskosten, dient het bedrag beperkt te blijven tot het liquidatietarief in IE-zaken voor een eenvoudige bodemzaak. Voor wat betreft de wijze waarop zekerheid gesteld moet worden, stelt [eiser] voor dat zij een bedrag als zekerheid stort op de derdenrekening van haar advocaat. [eiser] beschikt niet over een bankrekening in Nederland, noch heeft zij enige relatie met een in Nederland gevestigde bank.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv is [eiser] in beginsel verplicht om op vordering van [gedaagde] zekerheid te stellen voor proceskosten, omdat zij zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland een vordering heeft ingesteld bij een Nederlandse rechter. Het tweede lid van dit artikel geeft een viertal uitzonderingsituaties, waarin deze verplichting niet bestaat. Indonesië is geen verdragsluitende staat bij een verdrag als bedoeld in artikel 224, lid 2 onderdeel a en b Rv. Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en EG-verordeningen zijn niet van toepassing op Indonesië.
3.2.
De rechtbank verwerpt het verweer van [eiser] dat een van de andere uitzonderingsituaties van toepassing is. [eiser] heeft slechts aangevoerd dat zij haar producten aan diverse afnemers in Nederland verkoopt en hieruit een substantiële omzet genereert. [eiser] diende voldoende specifieke verhaalsinformatie te verschaffen waaruit volgt dat het redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van de proceskosten en schadevergoeding in Nederland mogelijk zal zijn. [eiser] heeft ook aangevoerd dat haar de effectieve toegang tot de rechter zal worden belemmerd door het stellen van de gevorderde zekerheid. [eiser] heeft echter geen feiten en omstandigheden gesteld om dit te onderbouwen. Derhalve is er geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 224, lid 2, onderdeel c en d Rv.
3.3.
Nu geen van de uitzonderingssituaties opgaan, ligt de vordering in het incident voor toewijzing gereed. [eiser] heeft verweer gevoerd tegen het gevorderde bedrag voor de zekerheidstelling in de zin dat het bedrag beperkt dient te blijven tot het liquidatietarief, althans het liquidatietarief in IE-zaken voor een eenvoudige bodemzaak. Nu [gedaagde] bij incidentele conclusie tot zekerheidstelling tevens conclusie van antwoord onder 60 zelf stelt dat in een procedure als de procedure in conventie een volledige vergoeding op grond van artikel 1019h Rv niet geëigend is, maar het liquidatietarief dient te worden toegepast, bestaat er geen aanleiding de te stellen zekerheid op een hoger bedrag te bepalen dan conform het liquidatietarief ter zake van het te verwachten procesverloop van de procedure in conventie. De rechtbank gaat uit van een procesverloop zonder complicaties en begroot de te stellen zekerheid tot twee punten aan salaris voor de advocaat in de hoofdzaak en tot één punt in het incident. Tevens gaat de rechtbank uit van een liquidatietarief van € 452,00 per punt en een bedrag van € 589,00 aan griffierecht. Derhalve zal deze worden bepaald op een bedrag van € 1.945,00.
3.4.
Voor de wijze waarop zekerheidstelling op basis van artikel 224 Rv dient te geschieden, moet aansluiting worden gezocht bij het bepaalde in artikel 6:51 BW. In ieder geval is van belang dat [gedaagde] zonder moeite verhaal zal kunnen nemen op de aangeboden zekerheid. De stelling van [eiser] dat het voor haar welhaast onmogelijk is om een onherroepelijke bankgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank te doen afgeven, is onvoldoende onderbouwd. Een partij die in staat is in Nederland een procedure als de onderhavige aanhangig te maken, moet ook in staat worden geacht een dergelijke bankgarantie te doen stellen. Het storten van geld op de derdengeldenrekening van de eigen advocaat biedt in de visie van de rechtbank niet zonder meer voldoende zekerheid. Daarom zal worden beslist zoals hierna omschreven.
3.5.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen zekerheid dient te worden gesteld op vier weken na de uitspraak.
3.6.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
beveelt dat [eiser] zekerheid stelt voor een bedrag van € 1.945,00 ter zake van proceskosten en schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld kan worden,
4.2.
bepaalt dat [eiser] deze zekerheid dient te stellen door middel van afgifte aan [gedaagde] van een onherroepelijke bankgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank, onder de gebruikelijke voorwaarden,
4.3.
bepaalt dat de zekerheid moet zijn gesteld binnen een termijn van vier weken na deze uitspraak op straffe van niet-ontvankelijkheid van [eiser] in de hoofdzaak,
4.4.
verwijst naar de rol van 8 oktober 2014 voor het nemen van een akte door [gedaagde] teneinde zich uit te laten over de vraag of vorenbedoelde zekerheid daadwerkelijk is gesteld en zo ja, houdt de zaak aan voor beraad in de zin van artikel 131 Rv,
4.5.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2014.
1346/1729