ECLI:NL:RBROT:2014:7731

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
19 september 2014
Zaaknummer
C/10/450828 / HA ZA 14-504
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele procedure tussen GCO, GCOA en ESWI met betrekking tot forumkeuze en rechtsmacht

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, betreft het een bevoegdheidsincident tussen de besloten vennootschappen Global Conference Organisers B.V. (GCO) en GCO Associations B.V. (GCOA) als eiseressen en de internationale organisatie European Scientific Working Group on Influenza I.V.Z.W. (ESWI) als gedaagde. De rechtbank dient te beoordelen of zij bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van GCO en GCOA tegen ESWI, waarbij een forumkeuze is gemaakt in een raamovereenkomst uit 2009. GCO en GCOA vorderen betaling van openstaande facturen, terwijl ESWI zich op onbevoegdheid beroept, stellende dat de zaak in België moet worden behandeld.

De rechtbank overweegt dat de forumkeuze tussen GCOA en ESWI geldig is, maar dat deze niet automatisch geldt voor GCO, aangezien er geen bewijs is dat GCO ook partij is bij de overeenkomst. De rechtbank concludeert dat de forumkeuze niet van toepassing is op de vordering van GCO tegen ESWI. Daarnaast wordt onderzocht of er andere gronden zijn voor rechtsmacht, maar de rechtbank komt tot de conclusie dat ook op basis van artikel 5 EEX-Vo geen rechtsmacht kan worden aangenomen, omdat er geen contractuele verbintenis tussen GCO en ESWI bestaat.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank zich onbevoegd om van de vordering van GCO kennis te nemen, maar wijst de vordering tot onbevoegdverklaring van GCOA af. GCO wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident en de hoofdzaak, terwijl ESWI ook in de kosten van het incident wordt veroordeeld. De zaak tussen GCOA en ESWI wordt naar de rol verwezen voor een conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/450828 / HA ZA 14-504
Vonnis in incident van 17 september 2014
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GLOBAL CONFERENCE ORGANISERS B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GCO ASSOCIATIONS B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. M.M. Broere-Blokland,
tegen
de internationale organisatie naar Belgisch recht
EUROPEAN SCIENTIFIC WORKING GROUP ON INFLUENZA I.V.Z.W.,
gevestigd te Laarne, België,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. E.K. Ditvoorst.
Partijen zullen hierna GCO, GCOA en ESWI genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties
  • de akte vermeerdering van eis, met productie
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
  • de incidentele conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vorderingen in de hoofdzaak en in het incident

2.1.
GCO en GCOA vorderen in de hoofdzaak - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en te waarmerken als Europese executoriale titel, ESWI veroordeelt tot betaling aan hen van € 89.799,25 en € 10.384,27, met rente en kosten.
Zij leggen aan deze vordering ten grondslag - samengevat - dat ESWI haar betalingsverplichtingen moet nakomen ter zake van in haar opdracht verrichte werkzaamheden, gericht op het organiseren van een conferentie. Zij stellen dat deze werkzaamheden zijn verricht uit hoofde van een tussen partijen geldende raamovereenkomst uit 2009, waarin een forumkeuze voor deze rechtbank is neergelegd.
2.2.
ESWI vordert in het incident - voor alle weren in de hoofdzaak - dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en GCO en GCOA veroordeelt, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van de kosten van het incident.
Zij voert hiertoe het volgende aan.
ESWI heeft geen opdracht verstrekt om een conferentie te organiseren. Voor zover door ESWI al een opdracht zou zijn verstrekt, was GCOA en niet GCO de opdrachtnemer. GCOA heeft echter geen werkzaamheden verricht, dat heeft hoogstens GCO gedaan. De raamovereenkomst biedt dus geen grondslag voor een vordering van GCOA. Daarom mist het forumkeuzebeding toepassing jegens GCOA. Ingevolge artikel 2 EEX-Vo dient de zaak door een gerecht in België, het land van de woonplaats van GCOA, te worden beoordeeld.
GCO is geen partij bij de raamovereenkomst. De forumkeuzebepaling heeft om die reden geen gelding jegens GCO. Ook jegens GCO komt rechtsmacht toe aan de rechter in België, waar GCO woonplaats heeft. Nu geen opdracht is verstrekt aan GCO, is artikel 5 EEX-Vo niet aan de orde, zodat ook deze bepaling niet tot de rechtsmacht van deze rechtbank kan leiden. Zou het bestaan van een opdracht al worden aangenomen, dan zou deze strekken tot het organiseren van een bijeenkomst in Riga, Letland, zodat in dat geval aan de Letse rechter rechtsmacht zou toekomen.
2.3.
GCO en GCOA voeren verweer tegen de vordering tot onbevoegdverklaring. Zij verzoeken de rechtbank deze vordering af te wijzen en ESWI te veroordelen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in het incident.
Primair handhaven GCO en GCOA het beroep op de forumkeuze. Zij voeren aan dat om fiscale en/of administratieve redenen de raamovereenkomst op naam van GCOA werd gesloten, maar dat de in die raamovereenkomst overeengekomen werkzaamheden feitelijk altijd werden verricht door GCO, bij welke vennootschap al het personeel in dienst was. GCOA besteedde de werkzaamheden uit aan GCO. ESWI was van dit alles op de hoogte en deze werkwijze is ook nooit in discussie geweest, aldus GCO en GCOA. Zonodig kan GCO haar factuur crediteren en kan GCOA alsnog zelf factureren.
Subsidiair, voor zover de forumkeuze geen stand houdt, stellen GCO en GCOA dat aan de rechtbank in ieder geval rechtsmacht toekomt op grond van artikel 5 lid 1 sub a EEX-Vo, nu de organisatie van de te Letland te houden conferentie vanuit het kantoor van GCO en GCOA te Sliedrecht moest worden verricht.

3.De beoordeling

in het incident

3.1.
Partijen zijn woonachtig op het grondgebied van verschillende lidstaten van de Europese Unie. Of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van de vorderingen van GCO en GCOA kennis te nemen moet worden bepaald aan de hand van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Vo) die rechtstreeks verbindend en toepasselijk is in de lidstaten.
3.2.
Ingevolge artikel 2 EEX-Vo worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, in beginsel opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Gelet op deze hoofdregel dient ESWI in beginsel voor de Belgische rechter te worden gedagvaard. Op grond van het bepaalde in artikel 3 EEX-Vo is slechts afwijking van deze hoofdregel mogelijk op grond van de artikelen 5 tot en met 24 EEX-Vo. Dus moet in dit geval worden onderzocht of zich een van de hoofdregel van artikel 2 EEX-Vo afwijkende bijzondere bevoegdheidsgrond voordoet, op grond waarvan de rechter te Rotterdam internationale bevoegdheid heeft om van de vorderingen van GCO en GCOA kennis te nemen.
3.3.
GCO en GCOA beroepen zich primair op het forumkeuzebeding neergelegd in artikel 9 van de door hen overgelegde raamovereenkomst.
Tussen partijen is niet, of niet langer, in geschil is dat in 2009 een raamovereenkomst is gesloten tussen (alleen) GCOA en ESWI. Niet in geschil is dat artikel 9 van deze raamovereenkomst een forumkeuzebeding inhoudt dat luidt:
“Any dispute arising from or relating to the interpretation or performance of this agreement shall exclusively be submitted to the courts of Dordrecht, the Netherlands, and interpreted in accordance with Dutch law.”
Hiermee is tussen GCOA en ESWI een forumkeuze gedaan die voldoet aan de vereisten die artikel 23 EEX-Vo aan een geldige forumkeuze stelt.
GCOA stelt dat zij en GCO uit hoofde van de raamovereenkomst werkzaamheden voor ESWI hebben verricht waarvoor betaling is uitgebleven. Het geschil daarover tussen GCOA en ESWI valt binnen de reikwijdte van de forumkeuzebepaling. Als gevolg daarvan komt aan deze rechtbank (de rechtbank Dordrecht is gefuseerd met de rechtbank Rotterdam) op grond van de gedane forumkeuze rechtsmacht toe ten aanzien van de vordering van GCOA op ESWI.
3.4.
Een forumkeuze werkt in beginsel alleen tussen de partijen door wie het forumkeuzebeding tot stand is gebracht. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven om in dit geval van deze regel af te wijken.
Meer in het bijzonder hebben GCO en GCOA niet - na het verweer op dit punt - gemotiveerd gesteld dat dit forumkeuzebeding ook tussen GCO en ESWI is overeengekomen, dat GCO als rechtsopvolgster van GCOA moet worden beschouwd of dat aan dit forumkeuzebeding derdenwerking ten gunste van GCO toekomt.
Dat partijen altijd op de door GCO en GCOA beschreven manier hebben samengewerkt, zoals GCO en GCOA aanvoeren, kan hieraan niets afdoen. Het forumkeuzebeding geldt daarom niet voor wat betreft de vordering van GCO tegen ESWI.
3.5.
Vervolgens moet worden beoordeeld of deze rechtbank op andere gronden bevoegd is om van het geschil tussen GCO en ESWI kennis te nemen. GCO en GCOA beroepen zich in dit verband subsidiair op artikel 5 lid 1 sub a EEX-Vo. Zij stellen dat de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd in Nederland, nu de betreffende diensten ter zake van de organisatie van het congres zijn verricht ten kantore van GCO en GCOA in Sliedrecht.
ESWI betwist dit standpunt op de grond dat zij geen opdracht heeft verstrekt en dat, indien dit anders zou zijn, de gestelde verbintenis in Letland zou moeten worden uitgevoerd nu het ging om de organisatie van een in Riga te houden congres.
3.6.
GCO en GCOA laten in hun conclusie van antwoord in het incident het standpunt varen dat tussen GCO en ESWI een overeenkomst van opdracht bestaat. Zij nemen uiteindelijk het standpunt in dat GCOA de door haar ten behoeve van ESWI te verrichten werkzaamheden aan GCO heeft uitbesteed. Zij preciseren ook dat de factuur waarvan betaling wordt gevorderd door GCO is gezonden en dat het GCO was die de ‘out of pocket’ kosten heeft voorgeschoten.
Dit herziene standpunt roept de vraag op of kan worden gesproken van ‘verbintenissen uit overeenkomst’ als bedoeld in artikel 5 aanhef en onder 1 EEX-Vo. Bij dit autonoom uit te leggen begrip is van belang of sprake is van een verbintenis die ESWI vrijwillig jegens GCO op zich heeft genomen.
Naar de rechtbank het herziene standpunt van GCO en GCOA begrijpt, stellen zij dat GCOA van ESWI een opdracht heeft gekregen, dat GCO als hulppersoon van GCOA werkzaamheden ter uitvoering van deze opdracht heeft verricht, dat GCO eerder op dezelfde manier door ESWI aan GCOA opgedragen werk had uitgevoerd, en dat GCO daarvoor ook eerder facturen aan ESWI had verzonden die ESWI heeft betaald. ESWI heeft op dit herziene standpunt nog niet kunnen reageren. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om haar daartoe in dit incident nog gelegenheid te geven. Immers, ook indien de juistheid van de gepreciseerde stellingen van GCO en GCOA zou komen vast te staan, dan nog is kan niet worden gezegd dat ESWI zich vrijwillig
jegens GCOheeft verbonden. Veeleer zou dan vast staan dat GCO met medeweten van ESWI is opgetreden als hulppersoon van GCOA, zowel bij het uitvoeren van de opdracht als bij het incasseren van de daarvoor door ESWI aan GCOA verschuldigde vergoeding. Dit levert echter geen contractuele verbintenis van ESWI
jegens GCOop als bedoeld in artikel 5 aanhef en onder 1 (sub a en/of b, tweede onderdeel) EEX-Vo, met als gevolg dat deze bepaling niet van toepassing is.
3.7.
Andere gronden voor het aannemen van rechtsmacht inzake het geschil tussen GCO en ESWI zijn gesteld noch gebleken. Aan deze rechtbank komt geen rechtsmacht toe om over het geschil tussen GCO en ESWI te oordelen.
3.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren om van de vordering in de hoofdzaak van GCO kennis te nemen maar de vordering tot onbevoegdverklaring ten aanzien van GCOA zal afwijzen.
3.9.
GCO zal jegens ESWI als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze worden begroot op € 452,00 voor salaris van de advocaat (tarief II, gemaximeerd tot 1 conclusie in het incident).
3.10.
ESWI zal jegens GCOA als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze worden begroot op € 452,00 voor salaris van de advocaat (tarief II, gemaximeerd tot 1 conclusie in het incident).
en voorts in de hoofdzaak tussen GCO en ESWI
3.11.
Door de onbevoegdverklaring eindigt de hoofdzaak tussen GCO en ESWI.
GCO zal in de proceskosten van ESWI in de hoofdzaak worden veroordeeld, nu GCO nodeloos kosten heeft veroorzaakt door die hoofdzaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken. De kosten aan de zijde van ESWI in de hoofdzaak worden begroot op € 3.829,00 voor griffierecht.
en voorts in de hoofdzaak tussen GCOA en ESWI
3.12.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een conclusie van antwoord door ESWI.
3.13.
Ieder verder oordeel wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak tussen GCO en ESWI
4.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
4.2.
veroordeelt GCO in de kosten van het incident en de hoofdzaak aan de zijde van ESWI, tot op heden begroot op € 452,00 voor salaris advocaat in het incident en op € 3.829,00 voor griffierecht in de hoofdzaak,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident tussen GCOA en ESWI
4.4.
wijst de vordering af,
4.5.
veroordeelt ESWI in de kosten van het incident, aan de zijde van GCOA tot op heden begroot op € 452,00,
4.6.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak tussen GCOA en ESWI
4.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 oktober 2014voor conclusie van antwoord,
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2014.
1885/
901