3.1.ECT c.s. vorderen - na wijziging van eis - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. ten aanzien van (de gunning van) het contract voor T1:
1. HbR veroordeelt tot vergoeding aan Europe Container Terminals van de door haar geleden schade als gevolg van het onthouden van een faire kans op gunning in de aanbestedingsprocedure voor T1, het op onjuiste gronden weren van Europe Container Terminals uit de laatste ronde van de aanbestedingsprocedure voor T1, en het gunnen van T1 aan RWG, ten belope van een bedrag met een netto contante waarde per ultimo 2011 (op basis van 9.2%) van € 48.841.356, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 8 december 2011 tot de dag der voldoening, en de som daarvan vermeerderd met de over de schadevergoeding verschuldigde vennootschapsbelasting;
2. voor recht verklaart dat het contract voor T1 wezenlijk is gewijzigd (in de zin bedoeld in HJEU 19 juni 2008, zaak C-454/06, pressetext Nachrichtenagentur) ten opzichte van de tendervoorwaarden c.q. ten opzichte van de voorwaarden van het op 9 juli 2007 aan RWG gegunde contract;
3. HbR veroordeelt om het contract voor T1 te beëindigen c.q. te ontbinden binnen één maand na betekening van het te wijzen vonnis, en, voorzover HbR nog prijs stelt op exploitatie van T1, (de overname van) het contract voor exploitatie van T1 (opnieuw) aan te besteden, waarbij HbR ervoor zal zorgen dat alle potentiële inschrijvers zullen beschikken over gelijke kansen en gelijke informatie met betrekking tot alle alsdan beschikbare activa en bedrijfsmiddelen van T1, en waarbij het HbR verboden zal zijn om in de nieuwe aanbestedingsprocedure op enigerlei wijze de (kosten)vergoedingen die HbR eventueel aan RWG zou zijn verschuldigd bij beëindiging van het huidige contract voor T1, mee te wegen bij de gunning, alles op straffe van een dwangsom van € 100.000.000 welke wordt verbeurd aan Europe Container Terminals indien HbR niet binnen één maand na betekening van het te wijzen vonnis zal hebben voldaan aan de opgelegde verplichting(en), te vermeerderen met € 1.000.000 per opvolgende dag dat HbR in gebreke blijft, met een maximum van € 500.000.000;
subsidiair voorzover de rechtbank zou oordelen dat het algemeen belang c.q. het belang van RWG of HbR in de weg staat aan beëindiging van het huidige contract voor T1 en aan heraanbesteding als gevorderd sub A.3.
HbR veroordeelt tot vergoeding van alle schade veroorzaakt door de instandhouding van het contract voor T1 en het uitblijven van heraanbesteding, te weten:
˗ de schade die ECT Delta Terminal lijdt door het niet, gedurende de doorlooptijd van de heraanbesteding, kunnen bedienen van de klanten die naar T1 zullen vertrekken, een en ander ten belope van nominaal € 168.728.650 met een netto contante waarde hiervan per ultimo 2011 (op basis van 9.2%) van € 113.709.028, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 8 december 2011 tot de dag der voldoening, en de som daarvan vermeerderd met de over de schadevergoeding verschuldigde vennootschapsbelasting;
en
˗ de schade die Europe Container Terminals lijdt door het missen van de kans om de heraanbesteding te winnen en T1 te exploiteren, waarbij dit bedrag (te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 8 december 2011 tot de dag der voldoening) bepaald zal worden door een deskundige;
ten aanzien van de gevolgen van de vrijwel gelijktijdige ingebruikname en infasering van T1 en T2:
1. HbR gelast om zodanige maatregelen te treffen dat een gezonde balans tussen vraag en aanbod op de containerterminalcapaciteit in de Rotterdamse haven wordt gewaarborgd en, voor zover nodig, hersteld en dat de gemiddelde bezettingsgraad van alle containerterminals in de Rotterdamse haven niet structureel onder de 85% zakt, en wordt voorkomen dat er een significante overcapaciteit zal ontstaan, een en ander zodanig dat wordt gewaarborgd dat een "commercially sound" exploitatie van alle terminals van ECT c.s. mogelijk blijft;
2. HbR verbiedt om handelingen te verrichten, of zijn medewerking te verlenen aan handelingen, die als voorzienbaar gevolg hebben dat hieraan niet of niet langer zal worden voldaan;
alles op straffe van een dwangsom van € 250.000.000 welke wordt verbeurd aan ECT Delta Terminal indien HbR niet binnen één maand na betekening van het vonnis zal hebben voldaan aan de onder primair 1. omschreven verplichting, en/of HbR na betekening van het te wijzen vonnis het onder primair 2. omschreven verbod overtreedt, te vermeerderen met € 1.000.000 per opvolgende dag dat HbR in gebreke/overtreding blijft, met een maximum van € 550.000.000;
3. HbR veroordeelt tot vergoeding aan ECT Delta Terminal en Euromax Beheer (als beherend vennoot van Euromax Terminal) van de door hen geleden en te lijden schade, ten belope van respectievelijk € 326.494.738 en € 242.631.291 (netto contant gemaakt per ultimo 2011 op basis van een disconteringsvoet van 9.2%), voor zover deze schade niet geheel of ten dele is of kan worden voorkomen of beperkt door de onder primair 1. en 2. genoemde maatregelen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 8 december 2011 tot de dag der voldoening, en de som daarvan vermeerderd met de over de schadevergoeding verschuldigde vennootschapsbelasting;
1. HbR gelast om de mogelijkheden in te roepen die de contracten voor T1 (voorzover nog in stand) en T2 bieden om ingebruikname van (verdere fasen van) T1 en T2 uit te stellen en/of de infasering van containervolumes naar T1 en T2 te beïnvloeden, of om zodanige maatregelen te treffen als de rechtbank gepast acht, een en ander zodanig dat de nieuwe containerterminalcapaciteit in de Rotterdamse haven geleidelijk wordt geïntroduceerd, in gelijke tred met de groei van het containeraanbod, en wordt voorkomen dat er een significante overcapaciteit zal ontstaan als omschreven in de dagvaarding;
2. HbR gelast om de mogelijkheden in te roepen die de contracten voor de APMT-R terminal en T2 bieden, of om zodanige maatregelen te treffen als de rechtbank gepast acht, een en ander om te bewerkstelligen dat T2 slechts in gebruik wordt genomen wanneer sprake is en blijft van een bezettingsgraad van de APMT-R terminal die hoger is dan 85%, althans dat de APMT-R terminal op enigerlei wijze uit bedrijf wordt genomen zo spoedig mogelijk nadat T2 voldoende benutbare capaciteit biedt om de volumes te behandelen die thans op de APMT-R terminal worden behandeld;
alles op straffe van een dwangsom van € 250.000.000 welke wordt verbeurd aan ECT Delta Terminal indien HbR niet binnen één maand na betekening van het te wijzen vonnis zal hebben voldaan aan de opgelegde verplichting(en), te vermeerderen met € 1.000.000 per opvolgende dag dat HbR in gebreke blijft, met een maximum van € 550.000.000;
3. HbR veroordeelt tot vergoeding aan ECT Delta Terminal en Euromax Beheer (als beherend vennoot van Euromax Terminal) van de door hen geleden en te lijden schade, ten belope van respectievelijk € 326.494.738 en € 242.631.291 (netto contant gemaakt per ultimo 2011 op basis van een disconteringsvoet van 9.2%), voor zover deze schade niet geheel of ten dele is of kan worden voorkomen of beperkt door de onder subsidiair 1. en 2. genoemde maatregelen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 8 december 2011 tot de dag der voldoening; en de som daarvan vermeerderd met de over de schadevergoeding verschuldigde vennootschapsbelasting;
meer subsidiair
HbR veroordeelt tot vergoeding aan ECT Delta Terminal en Euromax Beheer (als beherend vennoot van Euromax Terminal) van de door hen geleden en te lijden schade, ten belope van respectievelijk € 326.494.738 en € 242.631.291 (netto contant gemaakt per ultimo 2011 op basis van een disconteringsvoet van 9.2%), vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 8 december 2011 tot de dag der voldoening, en de som daarvan vermeerderd met de over de schadevergoeding verschuldigde vennootschapsbelasting;
ten aanzien van de bonus-malusregelingen in de contracten voor T1 en T2:
primair
voor recht verklaart dat deze bonus-malusregelingen en eventuele prijsverminderingsregeling(en), alsmede de in de overeenkomst tussen ECT c.s. en HbR genaamd Aanbiedingsbrief Maasvlakte 2 d.d. 27 maart 2007 opgenomen bonus-malusregeling (artikel 6 en bijlage 9) nietig zijn;
subsidiair
HbR veroordeelt tot het toekennen aan ECT c.s. van een equivalente regeling, zodanig dat alle bewegingen van lading binnen de haven van Rotterdam alsnog kostenneutraal worden, en zodanig dat ECT c.s. voor het binnenhalen van lading dezelfde voordelen geniet als (de gunstigste van) de voordelen die thans gelden voor RWG en/of APMT;
meer subsidiair
HbR veroordeelt tot vergoeding aan ECT Delta Terminal van de door haar geleden en te lijden schade als gevolg van deze bonus-malusregeling, welk schadebedrag nader zal worden bepaald door een door de rechtbank aan te wijzen deskundige;
ten aanzien van de overeenkomst tussen HbR en ECT c.s. met betrekking tot de verbreding van de Amazonehaven (de Aanbiedingsbrief Amazonehaven):
primair
deze overeenkomst partieel nietig verklaart, namelijk voor zover deze betrekking heeft op de door ECT c.s. te betalen kostenvergoeding (artikelen 3.2 en 7, met uitzondering van artikel 7.4)), en HbR gelast om de werkzaamheden voor de verbreding van de Amazonehaven, zoals vastgelegd in de genoemde Aanbiedingsbrief en bijbehorende Projectovereenkomst, geheel uit te voeren conform de overeengekomen specificaties en timing, doch zonder de kosten daarvan te verhalen op ECT c.s.;
subsidiair
ingevolge artikel 3:54 lid 2 BW het nadeel van ECT c.s. opheft door de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen, in die zin dat de artikelen 3.2 en 7 van de Aanbiedingsbrief Amazonehaven met terugwerkende kracht buiten toepassing worden verklaard, waarbij de overeenkomst voor het overige in stand blijft, en HbR gelast om de werkzaamheden voor de verbreding van de Amazonehaven, zoals vastgelegd in de genoemde Aanbiedingsbrief en bijbehorende Projectovereenkomst, geheel uit te voeren conform de overeengekomen specificaties en timing, doch zonder de kosten daarvan te verhalen op ECT c.s.;
meer subsidiair
de in de artikelen 3.2 en 7 van de Aanbiedingsbrief Amazonehaven opgenomen kostenvergoedingsregelingen niet van toepassing verklaart;
uiterst subsidiair
HbR veroordeelt tot vergoeding aan Europe Container Terminals van de door haar geleden en te lijden schade ten belope van nominaal € 365.791.404 zijnde de netto contante waarde per ultimo 2011, althans de netto contante waarde - op dezelfde wijze berekend - van het uiteindelijke bedrag dat door HbR aan ECT c.s. ter zake in rekening wordt gebracht, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf het moment waarop ECT c.s. de onderhavige kostenvergoedingen aan HbR betaalt tot de dag der voldoening;
met veroordeling van HbR in de kosten van dit geding.