Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
eiseres
opposanten,
1.De procedure
- het door deze rechtbank op 11 juni 2014 tussen [eiser] als eiseres en [gedaagden] als gedaagden bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer C/10/451113/HA ZA 14-511 (hierna: het verstekvonnis) alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de conclusie van antwoord in het incident, met producties.
2.Het geschil in het incident in de verzetprocedure
1. de tenuitvoerlegging van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde verstekvonnis met onmiddellijke ingang schorst en geschorst houdt totdat in deze verzetprocedure een in kracht van gewijsde gegane uitspraak zal zijn gewezen;
- het verstekvonnis is op grond van een door [eiser] (bewust) onjuiste voorstelling van zaken in de inleidende dagvaarding tot stand gekomen en daarmee in strijd met artikel 21 Rv;
3.De beoordeling
Van de regtspleging in hooger beroep en de gevolgen van hetzelve’) van Titel 7 van Boek 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna wederom: Rv), heeft echter uitsluitend betrekking op de in hoger beroep in te stellen incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaar-bij-voorraad-verklaring van het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld. Artikel 351 Rv heeft dus geen betrekking op de vordering in een verzetprocedure tot schorsing van de uitvoerbaar-bij-voorraad-verklaring van het verstekvonnis waartegen verzet is ingesteld. In discussie is of een dergelijke bevoegdheid kan worden aangenomen in een verzetprocedure op grond van een overeenkomstige toepassing van artikel 351 Rv. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen kan het antwoord op die vraag in het midden blijven.
Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren). Gesteld noch gebleken is immers dat [gedaagden] na het uitbrengen van de inleidende dagvaarding niet in rechte konden verschijnen om verweer te voeren tegen het door [eiser] gevorderde. Dat [eiser] de raadsman van [gedaagden] wel had geïnformeerd over de ten laste van [gedaagden] gelegde conservatoire beslagen maar niet over het uitbrengen van de inleidende dagvaarding maakt dat laatste niet anders, nu gesteld noch gebleken is dat deze dagvaarding destijds niet rechtsgeldig aan [gedaagden] is betekend. [gedaagden] voeren weliswaar aan dat de betekende dagvaardingen bij hen in het ongerede zijn geraakt (onder 137 van de verzetdagvaarding), maar uit hun stellingen blijkt tevens dat zij ermee bekend waren dat op 3 maart 2014 was gedagvaard tegen 14 mei 2014 (onder 121 van de verzetdagvaarding). Kennelijk hebben [gedaagden] er bewust voor gekozen de reeds voor hen optredende raadsman (vooralsnog) niet te instrueren om zich in de procedure voor hen te stellen (onder 137 van de verzetdagvaarding). Dat vervolgens een uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis tegen hen is gewezen, komt voor hun risico.
salaris advocaat € 452,00 (1 x tarief € 452,00)Totaal € 452,00.
15 oktober 2014voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie;
901/1729