ECLI:NL:RBROT:2014:8161
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens onterecht ontvangen kinderopvangtoeslag
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2014 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares. De schuldenares had over de jaren 2009 en 2010 een bedrag van € 33.000,- aan kinderopvangtoeslag ontvangen, terwijl zij dit bedrag ten onrechte had verkregen. Tijdens de toelatingszitting was het terugvorderingsbesluit nog niet ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat de schuldenares had moeten begrijpen dat zij dit bedrag op enig moment zou moeten terugbetalen. De schuldenares had het geld niet gereserveerd en had geen deugdelijke verklaring kunnen geven over de besteding van het bedrag. Dit leidde tot een verdubbeling van haar totale schuldenlast door de terugvordering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er feiten en omstandigheden waren die op het moment van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest om het verzoek af te wijzen. De rechter-commissaris had op 14 april 2014 een voordracht gedaan om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen, en na het horen van de schuldenares en de bewindvoerder op 3 juli 2014, is de uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het ernstig verwijtbaar was dat de schuldenares de kinderopvangtoeslag voor andere doeleinden had aangewend.
De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder f, van de Faillissementswet. Tevens is het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op € 886,37, dat voor zover niet uit de boedel kan worden voldaan, ten laste van de schuldenares komt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.