ECLI:NL:RBROT:2014:8545

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2014
Zaaknummer
C/10/451323 / FT EA 14/1257
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende controle over verslaving

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, een alleenstaande man met een WWB-uitkering, had op 8 mei 2014 een verzoekschrift ingediend. Tijdens de zitting op 30 juni 2014 werd hij gehoord, samen met twee maatschappelijk werkers van het Leger des Heils. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, met name vanwege zijn verslavingsproblematiek en het ontbreken van goede trouw in het ontstaan van zijn schulden. De verzoeker had een aanzienlijke schuld aan de Belastingdienst van € 47.800,00, die was ontstaan door het niet indienen van belastingaangiften gedurende zijn periode als zelfstandig ondernemer van 2009 tot oktober 2013. De rechtbank concludeerde dat deze schuld niet te goeder trouw was ontstaan, aangezien de verzoeker zijn verplichtingen jegens de Belastingdienst niet naar behoren was nagekomen.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat zijn verslaving al enige tijd onder controle was. De rechtbank verwees naar de landelijke beoordelingscriteria voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, waarin staat dat een verzoeker met verslavingsproblemen alleen kan worden toegelaten als aannemelijk is dat de verslaving al minimaal één jaar onder controle is. De verzoeker had weliswaar een behandelovereenkomst van Bouman GGZ overgelegd, maar er ontbrak een recente verklaring die bevestigde dat zijn verslaving onder controle was. De rechtbank stelde vast dat de verzoeker ter zitting had verklaard dat hij nog niet abstinent was van alcohol.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De rechtbank gaf de verzoeker echter de mogelijkheid om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen, mits hij kan aantonen dat zijn verslaving minimaal één jaar onder controle is en dat hij actief op zoek is naar werk. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. Zwanenburg, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer:[nummer]
uitspraakdatum: 7 juli 2014
[naam],
[adres],
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 8 mei 2014 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is, tezamen met twee maatschappelijk werkers van het Leger des Heils, gehoord ter terechtzitting van 30 juni 2014. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

Verzoeker is alleenstaand. Het inkomen van verzoeker bestaat uit een WWB-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring op grond van artikel 285 van de Faillissementswet € 102.173,67.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, in de vijf jaar, voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is geworden en overweegt daartoe als volgt.
Verzoeker heeft een schuld aan de Belastingdienst van € 47.800,00. Zoals blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting, heeft deze schuld betrekking op ambtshalve opgelegde belastingaanslagen. Verzoeker heeft namelijk in de periode dat hij als zelfstandig ondernemer stond ingeschreven, van 2009 tot oktober 2013, geen belastingaangiften ingediend. Genoemde schuld had voorkomen kunnen worden, door de Belastingdienst tijdig en correct te informeren. Nu verzoeker heeft nagelaten zijn verplichtingen jegens de Belastingdienst naar behoren na te komen, is bovengenoemde belastingschuld naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw ontstaan.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk gemaakt.
Bovendien wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker de uit de regeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat dit evenmin voldoende aannemelijk is geworden en overweegt daartoe als volgt.
Op een schuldenaar rusten gedurende de schuldsaneringsregeling voortdurend zware verplichtingen en van hem worden in deze periode forse inspanningen gevergd. Met deze verplichtingen en beperkingen verdraagt zich niet dat een schuldenaar verslaafd is, of dat sprake is van een reële kans op een terugval in een zeer onlangs overwonnen verslaving. In dit kader wijst de rechtbank op de “Landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” (bijlage IV bij het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken), waarin het volgende is bepaald:
“5.4.2 Toelating tot de schuldsaneringsregeling ingeval van verslavingsproblematiek
Een verzoeker met verslavingsproblemen wordt in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat de verslaving al enige tijd onder controle is, in die zin dat de verzoeker al enige tijd geen drugs of alcohol meer gebruikt en/of al enige tijd niet meer gokt. De periode waarover de verslaving onder controle dient te zijn bedraagt in beginsel één jaar. Deze periode kan korter of langer zijn afhankelijk van, onder meer, de ernst en de duur van de verslaving. Dat de verslaving onder controle is, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.”
Bij het verzoekschrift heeft verzoeker een door Bouman GGZ op 25 juli 2013 opgestelde behandelovereenkomst overgelegd. Hieruit blijkt dat sprake is van alcoholafhankelijkheid. In een schriftelijke toelichting van 8 mei 2014 heeft de heer[naam]van het Leger des Heils verklaard dat uit een onderzoek van Bouman GGZ in 2010 is gebleken dat verzoeker een ernstige verslaving heeft en niet in staat is zelfstandig de regie over zijn leven te voeren. Een recente verklaring van Bouman GGZ hieromtrent ontbreekt. Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nog niet abstinent is van alcohol.
Gezien het voorgaande stelt de rechtbank vast dat onvoldoende is aangetoond dat de verslaving van verzoeker al enige tijd onder controle is. Derhalve bestaat bij de rechtbank gegronde vrees dat verzoeker zijn verplichtingen van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal kunnen nakomen. Tezamen met het ontbreken van de goede trouw, wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling daarom afgewezen.
Zodra verzoeker middels een verklaring van zijn behandelaar kan aantonen dat zijn alcoholverslaving minimaal één jaar onder controle is, kan hij een nieuw verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling indienen, wat mogelijk meer kans van slagen heeft. Verzoeker zal dan tevens moeten aantonen dat dat hij, in geval van werkloosheid en voor zover dat lichamelijk mogelijk is, actief en aantoonbaar op zoek is naar een fulltime dienstbetrekking.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van mr. D.G. Zwanenburg, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2014. [1]