ECLI:NL:RBROT:2014:8547

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2014
Zaaknummer
C/10/449970 / FT EA 14/1068 – C/10/449972 / FT EA 14/1069
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw

In deze zaak hebben verzoekers in 2012 een ontslagvergoeding ontvangen, waarvan een aanzienlijk deel is besteed aan luxe goederen en vakanties. De rechtbank heeft op 14 juli 2014 uitspraak gedaan in het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekers, gehuwd in gemeenschap van goederen en met twee inwonende kinderen, hebben een schuldenlast van € 135.613,54. De rechtbank oordeelt dat verzoekers niet te goeder trouw zijn geweest in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek, omdat zij na ontvangst van de ontslagvergoeding van € 55.000,- een groot deel van hun bestaande schulden onbetaald hebben gelaten. Ondanks dat zij claimen ongeveer € 35.000,- te hebben gebruikt voor het aflossen van schulden, blijkt uit de schuldenlijst dat er nog aanzienlijke schulden openstaan, waaronder een schuld van € 43.139,05 aan de Hollandsche Disconto Voorschotbank. De rechtbank wijst erop dat verzoekers hadden moeten anticiperen op een sterke inkomensterugval na het ontslag, wat hen had moeten aanzetten tot een zorgvuldiger financieel beheer. De rechtbank concludeert dat het onbetaald laten van de schulden niet te goeder trouw is en wijst het verzoek tot schuldsanering af. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter W.J. Roos-van Toor, met mr. D.G. Zwanenburg als griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer] – [nummer]
uitspraakdatum: 14 juli 2014
[naam verzoeker],
[naam verzoekster],
[adres],
[woonplaats]
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 23 april 2014 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekers zijn gehoord ter terechtzitting van 30 juni 2014. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

Verzoekers zijn gehuwd in gemeenschap van goederen en hebben de zorg voor twee inwonende kinderen. Het inkomen van verzoeker bestaat uit een WW-uitkering. Verzoekster heeft inkomen uit een parttime loondienstverband. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 van de Faillissementswet € 135.613,54.

3.De beoordeling

Een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat de verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, in de vijf jaar, voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is geworden en overweegt daartoe als volgt.
Uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen blijkt dat verzoeker na zijn ontslag in 2012 een ontslagvergoeding heeft ontvangen, welke netto € 55.000,- bedroeg. Verzoekers hebben naar eigen zeggen van deze vergoeding ongeveer € 35.000,- aangewend om bestaande schulden af te lossen. Het resterende deel van de vergoeding is door verzoekers besteed aan luxegoederen en vakanties. Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard dat de schulden na de aflossing nagenoeg geheel waren voldaan. Uit de schuldenlijst bij het verzoek blijkt echter, onder meer gezien de schuld aan de Hollandsche Disconto Voorschotbank van € 43.139,05, welke is ontstaan in augustus 2007, dat verzoekers een groot deel van hun schulden na ontvangst van de ontslagvergoeding onbetaald hebben gelaten. Dat verzoekers desondanks circa € 20.000,- aan luxe hebben uitgegeven, rekent de rechtbank verzoekers ten zeerste aan.
Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat verzoekers er rekening mee hadden moeten houden dat zij na het ontslag van verzoeker geconfronteerd zouden worden met een sterke inkomensterugval, hetgeen mogelijk tot (nieuwe) financiële moeilijkheden zou kunnen leiden. De rechtbank acht het onbetaald laten van de schulden die reeds bestonden ten tijde van de uitkering van de ontslagvergoeding daarom niet te goeder trouw, hetgeen aan toelating van verzoekers tot de schuldsaneringsregeling in de weg staat.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van mr. D.G. Zwanenburg, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2014. [1]