ECLI:NL:RBROT:2014:8549

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2014
Zaaknummer
C/10/451151 / FT EA 14/1238
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en strafbare handelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 juli 2014 uitspraak gedaan over het verzoek van een alleenstaande man tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die een WWB-uitkering ontvangt, heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 85.851,09. Het verzoek is ingediend op 9 mei 2014, en de zitting vond plaats op 30 juni 2014. De rechtbank oordeelt dat de verzoeker niet te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek, wat een vereiste is voor toelating tot de schuldsaneringsregeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat een deel van de schulden van de verzoeker verband houdt met een hennepplantage die in zijn woning is aangetroffen. De verzoeker heeft verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van deze plantage, maar de rechtbank oordeelt dat het de verantwoordelijkheid van de huurder is om ervoor te zorgen dat er geen strafbare handelingen in de woning plaatsvinden. De verzoeker is tekortgeschoten in deze verplichting en is daarom verantwoordelijk voor de daaruit voortvloeiende schulden.

Daarnaast blijkt uit een overzicht van openstaande vorderingen dat de verzoeker acht onbetaalde boetes heeft, die zijn opgelegd vanwege verkeersovertredingen en het onverzekerd laten van een auto. De rechtbank concludeert dat deze schulden, die zijn ontstaan door het overtreden van de wet, niet te goeder trouw zijn ontstaan. De schulden aan de Gemeente Rotterdam, Essent en de Belastingdienst zijn eveneens niet te goeder trouw ontstaan, wat de toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg staat.

De rechtbank wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af, omdat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn die, ondanks het ontbreken van goede trouw, toelating zouden rechtvaardigen. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. Zwanenburg, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 14 juli 2014
[naam],
[adres],
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 9 mei 2014 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is, in het bijzijn van twee broers, gehoord ter terechtzitting van 30 juni 2014. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

Verzoeker is alleenstaand. Het inkomen van verzoeker bestaat uit een WWB-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring op grond van artikel 285 van de Faillissementswet € 85.851,09.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval onvoldoende aannemelijk is geworden.
Uit het bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) opgevraagde overzicht van openstaande vorderingen, met peildatum 16 juni 2014, volgt dat verzoeker acht boetes onbetaald heeft gelaten, voor een totaalbedrag van € 4.656,42. Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard dat de boetes zijn opgelegd vanwege verkeersovertredingen en het onverzekerd en ongekeurd laten van een auto. Schulden aan het CJIB, ontstaan wegens het overtreden van de wet, zijn per definitie niet te goeder trouw ontstaan. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker geen verwijt treft ten aanzien van het ontstaan van deze schulden. Gelet op de hoogte van de thans openstaande schuld aan het CJIB, is de rechtbank van oordeel dat deze schuld aan toelating van verzoeker tot de schuldsaneringsregeling in de weg staat.
Hiernaast heeft verzoeker volgens de schuldenlijst bij het verzoekschrift een schuld aan de Gemeente Rotterdam van € 2.730,46 en een schuld aan Essent van € 2.448,72. In een toelichting bij het verzoek is door de schuldhulpverlening aangegeven dat verzoeker eveneens een schuld heeft aan de Belastingdienst van € 7.817,00. Ter terechtzitting heeft verzoeker verklaard dat deze schulden betrekking hebben op de hennepplantage die op 9 augustus 2011 ontmanteld is in zijn woning. Verzoeker heeft hieromtrent ter terechtzitting voorts verklaard dat hij in 2011 zijn huis deels ter beschikking heeft gesteld van een kennis, die vervolgens – zonder dat verzoeker daarvan op de hoogte was – een hennepkwekerij heeft ingericht in de woning. Het is aan verzoeker als huurder van een woning om er zorg voor te dragen dat in de woning geen strafbare handelingen worden verricht. Verzoeker is als huurder tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen en is voor de schulden als gevolg daarvan verantwoordelijk. De schulden aan de Gemeente Rotterdam, Essent en de Belastingdienst zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet te goeder trouw ontstaan en staan toelating van verzoeker tot de schuldsaneringsregeling eveneens in de weg.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van mr. D.G. Zwanenburg, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2014. [1]