5.4Het gevorderde als hiervoor weergegeven onder punt 3.1 sub A richt zich tegen
[gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3].
[gedaagde 1]
Eye Media heeft aangevoerd dat Smits als voormalig Directeur Televisie van Eye Media is aan te merken als een relatie van Eye Media. De werkzaamheden die [gedaagde 1] voor Stims Media verricht, verricht hij (indirect) voor Smits, aangezien Smits (middellijk) bestuurder en aandeelhouder is van Stims Media. Hiermee handelt [gedaagde 1] in strijd met het relatiebeding dat hij met Eye Media is overeengekomen, aldus Eye Media.
In het relatiebeding van [gedaagde 1] is het begrip ‘relaties’ niet nader gespecificeerd.
In aanmerking nemende dat een relatiebeding als doel heeft te voorkomen dat een
ex-werknemer klanten van de ex-werkgever, en daarmee ook omzet, wegkaapt met de ervaring en de kennis die hij bij de ex-werkgever heeft opgebouwd, is de kantonrechter het met [gedaagde 1] eens dat onder het begrip ‘relaties’ moet worden verstaan: klanten (oude, huidige dan wel potentiële). Smits heeft werkzaamheden verricht voor Eye Media en kan daarom niet worden aangemerkt als een relatie zoals bedoeld in het relatiebeding. Nu overigens gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] (vanuit zijn eigen eenmanszaak dan wel namens Stims Media) relaties van Eye Media heeft benaderd, is het niet aannemelijk te achten dat de vordering jegens [gedaagde 1] op dit punt zal worden toegewezen in een bodemprocedure.
[gedaagde 2]
Het concurrentiebeding van [gedaagde 2] (zoals geciteerd onder punt 2.4) houdt kort gezegd in dat het [gedaagde 2] niet is toegestaan om binnen een jaar na het einde van zijn arbeidsovereenkomst soortgelijke werkzaamheden of diensten die Eye Media aanbiedt te verrichten of aan te bieden of daarbij betrokken te zijn. Stims Media biedt soortgelijke werkzaamheden en diensten aan als Eye Media en is dus een directe concurrent. Dat haar werkwijze verschilt, doet er niet aan af dat beide bedrijven voornamelijk actief zijn in de nichemarkt van ‘branded content’. Door opdrachten voor Stims uit te voeren, handelt
[gedaagde 2] dan ook in strijd met zijn concurrentiebeding, ongeacht de vraag of de werkzaamheden die hij verricht bij Stims Media vergelijkbaar zijn met zijn werkzaamheden bij Eye Media. Het primaire verweer van [gedaagde 2] kan dan ook niet slagen.
Uitgangspunt is dat een partij zich dient te houden aan hetgeen hij zich contractueel jegens de andere partij heeft verplicht, zodat [gedaagde 2] in beginsel gebonden is aan het concurrentiebeding. Dat is slechts anders indien – afgezet tegen de belangen van Eye Media – [gedaagde 2] door het beding onbillijk wordt benadeeld.
Eye Media heeft onmiskenbaar een belang bij handhaving van het concurrentiebeding, niet alleen ter bescherming van haar bedrijfsbelangen, maar ook om een signaal af te geven aan anderen dat het welbewust in strijd handelen met een overeengekomen concurrentiebeding niet wordt getolereerd.
Daartegenover staat dat het concurrentiebeding van [gedaagde 2] geldig is voor één jaar. Gedurende deze periode is het [gedaagde 2] niet toegestaan om in heel Nederland voor een bedrijf te werken die zich bezig houdt met ‘branded content’, hetgeen hem aanzienlijk zal belemmeren in het vinden van werk in de mediabranche. Dit terwijl [gedaagde 2] ‘slechts’ negen maanden voor Eye Media werkzaam is geweest op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde, vrij korte tijd. Bovendien is Stims Media zijn grootste opdrachtgever en het verlies daarvan zou dan ook leiden tot een groot inkomensverlies.
Het voorgaande afwegende en in aanmerking nemende dat Eye Media niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij concreet schade heeft geleden als gevolg van de werkzaamheden van [gedaagde 2] bij Stims Media, wordt geoordeeld dat [gedaagde 2] onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding. Te verwachten is dat zijn concurrentiebeding in een eventueel te voeren bodemprocedure – gedeeltelijk – zal worden vernietigd op grond van artikel 7:653 lid 2 BW. Sinds de inwerkingtreding van het concurrentiebeding per
1 januari 2014 zijn inmiddels bijna 10 maanden verstreken en er is onvoldoende aanleiding om, vooruitlopend op een bodemprocedure, [gedaagde 2] voor de resterende 2 maanden te verbieden om werkzaamheden te verrichten voor Stims Media.
[gedaagde 3]
Het concurrentiebeding van [gedaagde 3] is identiek aan die van [gedaagde 2] (zoals geciteerd onder punt 2.4). Ook voor hem geldt dan ook dat hij, alleen al door werkzaamheden ten behoeve van Stims Media te verrichten, in overtreding is van zijn concurrentiebeding, ongeacht de aard van zijn werkzaamheden.
De vraag is vervolgens of [gedaagde 3] kan worden gehouden aan zijn concurrentiebeding, nu ook hij heeft aangevoerd dat het beding onredelijk bezwarend is.
Net als [gedaagde 2] heeft [gedaagde 3] relatief kort gewerkt voor Eye Media (13 maanden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd) en drukt het concurrentiebeding van één jaar in die zin zwaar op hem. Ook voor [gedaagde 3] geldt dat Stims Media zijn grootste opdrachtgever is en dat het verlies daarvan zou leiden tot een groot inkomensverlies.
De stelling van Eye Media dat [gedaagde 3] bij zijn verkoopwerkzaamheden gebruik heeft gemaakt van de tarieven van Eye Media, is door [gedaagde 3] betwist. Gelet op deze betwisting zijn de daartoe door Eye Media overgelegde e-mail berichten (producties 20-22 bij de dagvaarding) onvoldoende om haar stelling in deze te dragen. Ten eerste is de e-mail, waarin daadwerkelijk wordt gesteld dat [gedaagde 3] zich heeft bediend van de tarieven van Eye Media, afkomstig van een derde die daar niet zelf bij aanwezig was. Ten tweede blijkt uit de e-mail correspondentie tussen [gedaagde 3] en de betreffende (potentiële) klant niet dat [gedaagde 3] heeft verwezen naar tarieven van Eye Media.
Het voorgaande afwegende en in aanmerking nemende dat Eye Media niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij concreet schade heeft geleden als gevolg van de werkzaamheden van [gedaagde 3] bij Stims Media, wordt geoordeeld dat [gedaagde 3] onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding.
Ook ten aanzien van [gedaagde 3] is te verwachten dat het concurrentiebeding in een eventueel te voeren bodemprocedure – gedeeltelijk – zal worden vernietigd op grond van artikel 7:653 lid 2 BW. Sinds de inwerkingtreding van het concurrentiebeding per 1 februari 2014 zijn inmiddels bijna 9 maanden verstreken en er is onvoldoende aanleiding om, vooruitlopend op een bodemprocedure, [gedaagde 3] te verbieden om werkzaamheden te verrichten voor Stims Media.
Het voorgaande betekent dat het gevorderde sub A wordt afgewezen.