ECLI:NL:RBROT:2014:8636

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
3271432 - VV EXPL 14-436
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van concurrentiebeding door voormalige werknemers van Eye Media Solutions Ltd.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Eye Media Solutions Ltd. en vier voormalige werknemers. Eye Media vorderde een verbod voor de gedaagden om werkzaamheden te verrichten voor Stims Media, een directe concurrent, op grond van overtreding van hun concurrentie- en relatiebedingen. De rechtbank oordeelde dat het belang van de werknemers bij terzijdestelling van het concurrentiebeding zwaarder weegt dan het belang van de werkgever bij handhaving ervan. De gedaagden, die allen voor zichzelf waren begonnen, hadden hun arbeidsovereenkomsten met Eye Media beëindigd en waren inmiddels werkzaam voor Stims Media. Eye Media stelde dat de gedaagden in strijd met hun bedingen handelden door voor Stims Media te werken, maar de rechtbank oordeelde dat de gedaagden onbillijk benadeeld zouden worden door de strikte handhaving van de bedingen, gezien de korte duur van hun dienstverband en de omstandigheden waaronder zij hun arbeidsovereenkomsten hadden beëindigd. De rechtbank wees de vorderingen van Eye Media af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de belangen van werkgevers en werknemers bij concurrentiebedingen en de noodzaak om deze bedingen in redelijkheid te hanteren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 3271432 / VV EXPL 14-436
uitspraak: 22 oktober 2014
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap naar buitenlands recht
Eye Media Solutions Ltd.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.P. Zieltjens, advocaat te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te Gouda,

2. [gedaagde 2],

wonende te Voorburg,

3. [gedaagde 3],

wonende te Rotterdam,

4. [gedaagde 4],

wonende te Den Haag,
gedaagden,
gemachtigde: mr. R.E.M. Vink-Dijkstra, advocaat te Leiden.
Partijen worden hierna afzonderlijk “Eye Media”, “[gedaagde 1]”, “[gedaagde 2]”, “[gedaagde 3]” respectievelijk “[gedaagde 4]” genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de zaak zijn de volgende stukken ter
griffie ontvangen:
  • het exploot van dagvaarding in kort geding, met producties, van 9 september 2014;
  • de brief van de gemachtigde van gedaagden d.d. 17 september 2014, met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 september 2014.
Namens Eye Media zijn de heer [X](hoofd financiën) en mevrouw[Y](hoofd HR) verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Zieltjens. Gedaagden zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R.E.M. Vink-Dijkstra. Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, waarbij zowel aan de kant van Eye Media als die van gedaagden pleitnotities zijn overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden. Aan het einde van de zitting is de procedure aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om te praten over een minnelijke regeling.
1.3
Bij e-mail van 30 september 2014 heeft de gemachtigde van Eye Media de kantonrechter verzocht om vonnis te wijzen.
1.4
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als gesteld door de ene partij en niet, dan wel onvoldoende, betwist door de andere partij en op grond van de niet weersproken inhoud van de producties wordt uitgegaan van het volgende.
2.1
Eye Media is een audiovisueel producent die is gespecialiseerd in multimedia activiteiten in de meest brede zin van het woord. Meer in het bijzonder houdt zij zich bezig met ‘branded content’ voor tv-programma’s die uitsluitend overdag worden uitgezonden.
Dat wil zeggen dat er wordt geadverteerd door middel van een reportage van 2-3 minuten in een programma dat een specifiek onderwerp heeft, bijvoorbeeld ‘LifestyleXperience’, ‘Ondernemend Nederland’ en ‘Lekker Leuk Leven’. Eye Media produceert deze reportages zelf en laat die vervolgens uitzenden in het gewenste tv-programma. Zij koopt daarvoor vooraf zendtijd in bij RTL Nederland en SBS Broadcasting B.V.
2.2
Gedaagden zijn voormalige werknemers van Eye Media.
2.3
[gedaagde 1] is op 1 november 2012 voor bepaalde tijd bij Eye Media in dienst getreden. Laatstelijk bekleedde hij de functie van Programma Manager. Hij heeft de arbeidsovereenkomst tegen 1 januari 2014 opgezegd. Zijn arbeidsovereenkomst bevat het volgende relatie- en boetebeding:
“(…)
Artikel 17 Relatiebeding
1. Zonder schriftelijke toestemming van Eye Media Solutions staat het de werknemer niet vrij om tijdens en binnen één jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst ten behoeve van relaties van Eye Media Solutions of enige aan haar gelieerde vennootschappen op enigerlei wijze, direct dan wel indirect, zelfstandig of krachtens arbeidsovereenkomst activiteiten, diensten en/of werkzaamheden te verrichten, die vergelijkbaar zijn met de (voorgenomen) activiteiten van de vennootschap(pen) (detachering, advisering en bemiddeling) waarbinnen werknemer werkzaam is of is geweest, dan wel met die relaties contact te hebben over dit soort activiteiten of daarbij betrokken te zijn.
2. (…)
Artikel 18 Boetebeding bij overtreding
1.
Als de werknemer artikel 16 en / of 17 van deze arbeidsovereenkomst overtreedt en/of niet nakomt, verbeurt hij aan Eye Media Solutions een direct opeisbare boete ter hoogte van € 5.000,00 voor iedere overtreding, vermeerderd met een bedrag van € 5.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van werkgever om nakoming van deze overeenkomst te verlangen en onverminderd het recht van werkgever tot het vorderen van volledige schadevergoeding.
(…)”
2.4
[gedaagde 2] is op 1 april 2013 voor bepaalde tijd bij Eye Media in dienst getreden. Laatstelijk bekleedde hij de functie van Programma Manager. De arbeidsovereenkomst is per 1 januari 2014 van rechtswege geëindigd. Zijn arbeidsovereenkomst bevat het volgende concurrentiebeding:
“(…)
Artikel 17 Concurrentiebeding
Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever, is het werknemer tijdens de dienstbetrekking en gedurende één jaar na beëindiging ervan, niet toegestaan om binnen Nederland op enigerlei wijze, direct of indirect, al dan niet tegen vergoeding, voor eigen rekening of voor derden soortgelijke werkzaamheden en/of diensten te verrichten c.q. aan te bieden als werkgever dan wel anderszins bij zodanige werkzaamheden of diensten betrokken te zijn.
Bij overtreding van het in lid 1 van dit artikel opgenomen concurrentiebeding, zal in afwijking van artikel 7:650 lid 3 en 5 Burgerlijk Wetboek, werknemer met onmiddellijke ingang en zonder dat hiertoe voorafgaande kennisgeving of een andere ingebrekestelling is vereist, aan werkgever een direct opeisbare boete verschuldigd zijn van € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) per overtreding en van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) voor elke dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van werkgever om nakoming te vorderen en onverminderd het recht van werkgever om in plaats van de boete(s) vergoeding van de werkelijk geleden schade te vorderen.
(…)”
2.5
[gedaagde 3] is op 2 januari 2013 voor bepaalde tijd bij Eye Media in dienst getreden. Laatstelijk bekleedde hij de functie van Programma Manager. Hij heeft de arbeidsovereenkomst tegen 1 februari 2014 opgezegd. Zijn arbeidsovereenkomst bevat een concurrentiebeding, waarvan de tekst gelijk is aan die van [gedaagde 2] zoals vermeld onder punt 2.4.
2.6
[gedaagde 4] is op 1 september 2013 voor bepaalde tijd bij Eye Media in dienst getreden in de functie van Programma Manager. De arbeidsovereenkomst is per 1 december 2013 van rechtswege geëindigd. Zijn arbeidsovereenkomst bevat een concurrentiebeding, waarvan de tekst gelijk is aan die van [gedaagde 2] zoals vermeld onder punt 2.4, met dien verstande dat het beding geldig is tot zes maanden na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst.
2.7
Gedaagden zijn na het einde van de arbeidsovereenkomst met Eye Media voor zichzelf begonnen. Zij hebben allen een eenmanszaak opgericht, van waaruit zij diverse opdrachten uitvoeren, waaronder voor Stims Media B.V. (hierna: “Stims Media”).
2.8
Stims Media, gevestigd te Voorburg, is net als Eye Media actief in de mediabranche en richt zich ook in het bijzonder op het produceren van ‘brandend content’. De heer C.J. Smits (hierna: “Smits”) is via zijn persoonlijke vennootschap bestuurder en aandeelhouder van Stims Media. Tot 1 januari 2014 heeft Smits als zelfstandig ondernemer werkzaamheden verricht voor Eye Media.

3.De vordering en de grondslag daarvan

3.1
Eye Media heeft bij dagvaarding, uitvoerbaar bij voorraad en bij wege van voorlopige voorziening – kort gezegd – gevorderd:
A. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] te verbieden om gedurende de periode dat het in artikel 17 van hun arbeidsovereenkomst overeengekomen beding van kracht is, op enigerlei wijze werkzaamheden te verrichten ten behoeve van Stims Media, zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de overtreding voortduurt;
B. gedaagden ieder te veroordelen tot betaling aan Eye Media van een bedrag van € 10.000,00 ten titel van voorschot op de door hen verbeurde boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
C. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Eye Media van de proceskosten van dit geding, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de uitspraak van het vonnis.
3.2
Aan haar vordering heeft Eye Media het volgende ten grondslag gelegd.
3.3
Gedaagden handelen in strijd met het tussen Eye Media en gedaagden overeengekomen concurrentie- en/of relatiebeding, doordat gedaagden alle vier binnen de looptijd van hun concurrentie- en/of relatiebeding werkzaamheden zijn gaan verrichten voor Stims Media, een directe concurrent van Eye Media. Nadat Eye Media hiermee in kennis kwam, heeft zij gedaagden gesommeerd de inbreuk op hun relatie- of concurrentiebeding te staken en heeft zij aanspraak gemaakt op reeds verbeurde en nog te verbeuren boetes. Desondanks hebben gedaagde ervoor gekozen hun werkzaamheden voor Stims Media te continueren. Om die reden heeft Eye Media recht op en belang bij het gevorderde onder A.
3.4
Ten aanzien van de vordering van een voorschot op de verbeurde boetes meent Eye Media dat het voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter zal oordelen dat gedaagden boetes hebben verbeurd, terwijl matiging van die boetes tot nihil beslist niet aan de orde zal zijn gezien de aard en ernst van de overtredingen. Bovendien is van belang dat gedaagden zich leugenachtig hebben opgesteld en dat zij, ondanks de aan hen verzonden sommaties, de boetes welbewust hebben laten oplopen.
3.5
Ter bescherming van haar onderneming heeft Eye Media een (spoedeisend) belang bij correcte en volledige nakoming van het non-concurrentiebeding. Door de overtreding van gedaagden lijdt Eye Media daadwerkelijk schade. Gedaagden benaderen ten behoeve van concurrent Stims Media dezelfde klanten en schromen daarbij niet om zelfs de prijzen te noemen die Eye Media hanteert, waardoor Eye Media genoodzaakt is om in voorkomende gevallen haar prijzen naar beneden bij te stellen om klanten te behouden. Voorts profiteert Stims Media nu van de kennis en ervaring die gedaagden hebben opgedaan bij Eye Media.
Bovendien duurt het voeren van een bodemprocedure langer dan dat de concurrentie-bedingen nog van kracht zullen zijn, zodat de uitkomst daarvan niet kan worden afgewacht.

4.Het verweer

4.1
Gedaagden hebben de vordering van Eye Media gemotiveerd bestreden.
4.2
In de eerste plaats hebben zij aangevoerd dat Eye Media geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, nu de dagvaarding in kort geding dateert van 9 september 2014 terwijl Eye Media reeds in januari 2014 [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 4] en in april 2014 [gedaagde 3] sommeerde om hun werkzaamheden voor Stims Media te staken. Het aanzienlijke tijdsverloop heeft tot gevolg dat het spoedeisend belang ontbreekt. Bovendien heeft Eye Media, door maandenlang niets van zich te laten horen en niet te reageren op de verweren van gedaagden, gedaagden in de waan gelaten geen rechtsmaatregelen meer te zullen treffen.
4.3
Mocht er sprake zijn van een spoedeisend belang, dan stellen gedaagden zich primair op het standpunt dat het in geding zijnde concurrentie- dan wel relatiebeding niet wordt overtreden, aangezien de aard van de werkzaamheden bij Stims Media aanzienlijk verschilt van die bij Eye Media.
4.4
Subsidiair menen gedaagden dat het concurrentie- dan wel relatiebeding onredelijk bezwarend is en zodanig zwaar op hen drukt dat zij daardoor onbillijk worden benadeeld. 4.4.1 Het toepassingsbereik – zowel geografisch als inhoudelijk – van de bedingen reikt zo ver dat het voor gedaagden onmogelijk is om binnen de media branche überhaupt werkzaam te kunnen zijn.
4.4.2
De vermelde tijdsduur in de bedingen is in de gegeven omstandigheden niet redelijk, gezien [gedaagde 1] dienstverbanden van gedaagden.
4.4.3
De arbeidsomstandigheden bij Eye Media waren uitermate slecht en hebben ertoe geleid dat [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] het dienstverband met Eye Media hebben beëindigd. Voor [gedaagde 4] geldt dat hij drie dagen voordat zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zou aflopen te horen kreeg van Eye Media dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd.
4.4.4
Eye Media heeft niet aangetoond dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden door het handelen van gedaagden. Betwist wordt dat zij veel heeft geïnvesteerd in de inwerking van gedaagden.
4.5
Ten slotte dient het gevorderde voorschot op verbeurde boetes te worden afgewezen, nu niet aannemelijk is dat gedaagden worden gehouden aan hun bedingen, er geen sprake is van onverwijlde spoed bij het toekennen van een voorschot en er sprake is van een restitutierisico.

5.De beoordeling van het geschil

5.1
Ten aanzien van het gevorderde onder punt A, een verbod om werkzaamheden te verrichten voor Stims Media, wordt het volgende overwogen.
5.2
De spoedeisendheid van de zaak vloeit voort uit de door Eye Media gestelde structurele overtreding van het relatie- dan wel concurrentiebeding door gedaagden. Ook wordt in aanmerking genomen dat, gelet op de nog beperkte geldigheidsduur van de bedingen, de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
De enkele omstandigheid dat Eye Media geruime tijd heeft stilgezeten, doet niet aan af aan haar spoedeisend belang bij haar vorderingen. Die omstandigheid kan overigens worden verklaard door het feit dat Eye Media nader onderzoek heeft verricht naar de door haar gestelde overtredingen en doordat zij nog heeft getracht – voor het laatst per e-mail van
14 juli 2014 – met gedaagden in minnelijk overleg te treden.
5.3
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vorderingen van Eye Media in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.4
Het gevorderde als hiervoor weergegeven onder punt 3.1 sub A richt zich tegen
[gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3].
[gedaagde 1]
Eye Media heeft aangevoerd dat Smits als voormalig Directeur Televisie van Eye Media is aan te merken als een relatie van Eye Media. De werkzaamheden die [gedaagde 1] voor Stims Media verricht, verricht hij (indirect) voor Smits, aangezien Smits (middellijk) bestuurder en aandeelhouder is van Stims Media. Hiermee handelt [gedaagde 1] in strijd met het relatiebeding dat hij met Eye Media is overeengekomen, aldus Eye Media.
In het relatiebeding van [gedaagde 1] is het begrip ‘relaties’ niet nader gespecificeerd.
In aanmerking nemende dat een relatiebeding als doel heeft te voorkomen dat een
ex-werknemer klanten van de ex-werkgever, en daarmee ook omzet, wegkaapt met de ervaring en de kennis die hij bij de ex-werkgever heeft opgebouwd, is de kantonrechter het met [gedaagde 1] eens dat onder het begrip ‘relaties’ moet worden verstaan: klanten (oude, huidige dan wel potentiële). Smits heeft werkzaamheden verricht voor Eye Media en kan daarom niet worden aangemerkt als een relatie zoals bedoeld in het relatiebeding. Nu overigens gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] (vanuit zijn eigen eenmanszaak dan wel namens Stims Media) relaties van Eye Media heeft benaderd, is het niet aannemelijk te achten dat de vordering jegens [gedaagde 1] op dit punt zal worden toegewezen in een bodemprocedure.
[gedaagde 2]
Het concurrentiebeding van [gedaagde 2] (zoals geciteerd onder punt 2.4) houdt kort gezegd in dat het [gedaagde 2] niet is toegestaan om binnen een jaar na het einde van zijn arbeidsovereenkomst soortgelijke werkzaamheden of diensten die Eye Media aanbiedt te verrichten of aan te bieden of daarbij betrokken te zijn. Stims Media biedt soortgelijke werkzaamheden en diensten aan als Eye Media en is dus een directe concurrent. Dat haar werkwijze verschilt, doet er niet aan af dat beide bedrijven voornamelijk actief zijn in de nichemarkt van ‘branded content’. Door opdrachten voor Stims uit te voeren, handelt
[gedaagde 2] dan ook in strijd met zijn concurrentiebeding, ongeacht de vraag of de werkzaamheden die hij verricht bij Stims Media vergelijkbaar zijn met zijn werkzaamheden bij Eye Media. Het primaire verweer van [gedaagde 2] kan dan ook niet slagen.
Uitgangspunt is dat een partij zich dient te houden aan hetgeen hij zich contractueel jegens de andere partij heeft verplicht, zodat [gedaagde 2] in beginsel gebonden is aan het concurrentiebeding. Dat is slechts anders indien – afgezet tegen de belangen van Eye Media – [gedaagde 2] door het beding onbillijk wordt benadeeld.
Eye Media heeft onmiskenbaar een belang bij handhaving van het concurrentiebeding, niet alleen ter bescherming van haar bedrijfsbelangen, maar ook om een signaal af te geven aan anderen dat het welbewust in strijd handelen met een overeengekomen concurrentiebeding niet wordt getolereerd.
Daartegenover staat dat het concurrentiebeding van [gedaagde 2] geldig is voor één jaar. Gedurende deze periode is het [gedaagde 2] niet toegestaan om in heel Nederland voor een bedrijf te werken die zich bezig houdt met ‘branded content’, hetgeen hem aanzienlijk zal belemmeren in het vinden van werk in de mediabranche. Dit terwijl [gedaagde 2] ‘slechts’ negen maanden voor Eye Media werkzaam is geweest op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde, vrij korte tijd. Bovendien is Stims Media zijn grootste opdrachtgever en het verlies daarvan zou dan ook leiden tot een groot inkomensverlies.
Het voorgaande afwegende en in aanmerking nemende dat Eye Media niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij concreet schade heeft geleden als gevolg van de werkzaamheden van [gedaagde 2] bij Stims Media, wordt geoordeeld dat [gedaagde 2] onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding. Te verwachten is dat zijn concurrentiebeding in een eventueel te voeren bodemprocedure – gedeeltelijk – zal worden vernietigd op grond van artikel 7:653 lid 2 BW. Sinds de inwerkingtreding van het concurrentiebeding per
1 januari 2014 zijn inmiddels bijna 10 maanden verstreken en er is onvoldoende aanleiding om, vooruitlopend op een bodemprocedure, [gedaagde 2] voor de resterende 2 maanden te verbieden om werkzaamheden te verrichten voor Stims Media.
[gedaagde 3]
Het concurrentiebeding van [gedaagde 3] is identiek aan die van [gedaagde 2] (zoals geciteerd onder punt 2.4). Ook voor hem geldt dan ook dat hij, alleen al door werkzaamheden ten behoeve van Stims Media te verrichten, in overtreding is van zijn concurrentiebeding, ongeacht de aard van zijn werkzaamheden.
De vraag is vervolgens of [gedaagde 3] kan worden gehouden aan zijn concurrentiebeding, nu ook hij heeft aangevoerd dat het beding onredelijk bezwarend is.
Net als [gedaagde 2] heeft [gedaagde 3] relatief kort gewerkt voor Eye Media (13 maanden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd) en drukt het concurrentiebeding van één jaar in die zin zwaar op hem. Ook voor [gedaagde 3] geldt dat Stims Media zijn grootste opdrachtgever is en dat het verlies daarvan zou leiden tot een groot inkomensverlies.
De stelling van Eye Media dat [gedaagde 3] bij zijn verkoopwerkzaamheden gebruik heeft gemaakt van de tarieven van Eye Media, is door [gedaagde 3] betwist. Gelet op deze betwisting zijn de daartoe door Eye Media overgelegde e-mail berichten (producties 20-22 bij de dagvaarding) onvoldoende om haar stelling in deze te dragen. Ten eerste is de e-mail, waarin daadwerkelijk wordt gesteld dat [gedaagde 3] zich heeft bediend van de tarieven van Eye Media, afkomstig van een derde die daar niet zelf bij aanwezig was. Ten tweede blijkt uit de e-mail correspondentie tussen [gedaagde 3] en de betreffende (potentiële) klant niet dat [gedaagde 3] heeft verwezen naar tarieven van Eye Media.
Het voorgaande afwegende en in aanmerking nemende dat Eye Media niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij concreet schade heeft geleden als gevolg van de werkzaamheden van [gedaagde 3] bij Stims Media, wordt geoordeeld dat [gedaagde 3] onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding.
Ook ten aanzien van [gedaagde 3] is te verwachten dat het concurrentiebeding in een eventueel te voeren bodemprocedure – gedeeltelijk – zal worden vernietigd op grond van artikel 7:653 lid 2 BW. Sinds de inwerkingtreding van het concurrentiebeding per 1 februari 2014 zijn inmiddels bijna 9 maanden verstreken en er is onvoldoende aanleiding om, vooruitlopend op een bodemprocedure, [gedaagde 3] te verbieden om werkzaamheden te verrichten voor Stims Media.
Het voorgaande betekent dat het gevorderde sub A wordt afgewezen.
5.5
De vordering als hiervoor weergegeven onder punt 3.1 sub B ziet op een voorschot op de door gedaagden verbeurde boetes. Ingevolge vaste jurisprudentie is ten aanzien van een geldvordering in kort geding terughoudendheid geboden en moeten dienaangaande naar behoren feiten en/of omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden (HR 14 april 2000, NJ 2000/489). Eye Media heeft geen omstandigheden aangedragen waaruit het vereiste spoedeisende belang bij toewijzing van de vordering kan worden afgeleid. Reeds om die reden kunnen de door haar gevorderde voorschotbedragen niet worden toegewezen.
De overige door gedaagden in dit verband gevoerde verweren, namelijk dat het niet aannemelijk is dat gedaagden worden gehouden aan hun bedingen en dat er sprake is van een restitutierisico, kunnen verder buiten beschouwing blijven.
5.6
Hetgeen partijen voorts nog hebben aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.7
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Eye Media veroordeeld in de kosten van dit geding.

6.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende bij wege van voorlopige voorziening:
- wijst de vorderingen van Eye Media af;
- veroordeelt Eye Media in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van gedaagden vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Heevel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
775