ECLI:NL:RBROT:2014:8785

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
C/10/430376 / HA ZA 13-790
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de (beperkte) dekking voor wettelijke aanvaringsaansprakelijkheid in het Reglement Cascoverzekering in geval van verkeerde belading van een duwbak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, gaat het om een geschil tussen de naamloze vennootschap TVM Zakelijk N.V. (hierna: SON) en de rechtspersoon Steja Logistics S.A. (hierna: Steja) over de dekking van een cascoverzekering. De zaak betreft een ongeval dat plaatsvond op 28 december 2012, waarbij de duwbak 'Transit 3' tijdens de belading met ferrochroom schade opliep. SON vordert dat de rechtbank verklaart dat Steja geen aanspraak kan maken op dekking onder de afgesloten verzekering, omdat de schade niet onder de dekking valt. SON stelt dat de verzekering enkel dekking biedt voor schade aan het casco van de duwboot 'Gerome' en niet voor schade aan derden, zoals de 'Transit 3'. Steja betwist dit en voert aan dat er mogelijk sprake is van aanvaringsaansprakelijkheid, en dat de Nautische Commissie in Antwerpen nog onderzoek doet naar de oorzaak van het ongeval.

De rechtbank oordeelt dat de cascoverzekering van SON inderdaad geen dekking biedt voor de schade aan de 'Transit 3'. De rechtbank stelt vast dat de verzekering enkel dekking biedt voor schade aan het casco van de 'Gerome' en dat de schade aan de 'Transit 3' niet onder de dekking valt. De rechtbank wijst de vordering van SON toe en verklaart dat Steja geen aanspraak kan maken op dekking. Tevens wordt Steja veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank en openbaar uitgesproken op 15 oktober 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/430376 / HA ZA 13-790
Vonnis van 15 oktober 2014
in de zaak van
de naamloze vennootschap
TVM ZAKELIJK N.V. h.o.d.n. SON SCHEEPSVERZEKERINGEN,
gevestigd te Groningen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. Blussé van Oud-Alblas,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
STEJA LOGISTICS S.A.,
gevestigd te Thuin, België,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat Rechtsanwältin A. Boonk.
Partijen zullen hierna SON en Steja genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 april 2014 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de brief van Steja van 18 augustus 2014 waarbij een productie in het geding is gebracht;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte (met producties) van SON van 20 augustus 2014;
  • het proces-verbaal van comparitie van 4 september 2014;
  • de faxberichten van 24 september 2014 waarbij mr. Blussé van Oud-Alblas respectievelijk mr. Almeida opmerkingen heeft gemaakt over de inhoud van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
SON heeft overeenkomstig het desbetreffende polis- en clausuleblad voor
€ 310.000,- verzekerd de aan Steja in eigendom toebehorende duwboot "Gerome" op de voorwaarden van het Reglement Cascoverzekering van SON.
2.2.
Op 26 december 2012 heeft Steja met de gelieerde Steja Transport International een bevrachtingsovereenkomst gesloten, waarbij Steja op zich nam om met de “Gerome” de duwbakken "Transit 2" en "Transit 3" te duwen naar het zeeschip "Sunrise", liggende te Kallo (België), teneinde uit dat zeeschip te worden beladen met circa 5.000 ton ferrochroom, en de bakken vervolgens naar Willebroek (België) te duwen. De bakken waren door de eigenares, RKE te Antwerpen, verhuurd.
2.3.
De “Gerome” werd door Steja bemand met de door haar ingehuurde zetschipper [persoon1] en matroos [persoon2].
2.4.
De “Gerome” heeft de bakken op 28 december 2012 opgehaald en naar de laadplek gebracht. Vervolgens is de overslag van de lading uit het zeeschip, door stuwadoor Euro-ports Terminals Leftbank, begonnen, waartoe de “Gerome” met de aangekoppelde “Transit 3” langszij van het zeeschip is gaan liggen. Tijdens de belading is de “Transit 3” geplooid en gebroken (hierna: het ongeval).
2.5.
Het ongeval heeft aanleiding gegeven tot ernstige schade aan de “Transit 3”, aanzienlijke bergings- en opruimingskosten en verdere kosten, verlies van (een deel van) de lading in de bak, lichte schade aan de “Gerome” en kosten en oponthoud voor diverse partijen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
SON vordert dat de rechtbank bij vonnis zal verklaren voor recht dat Steja met betrekking tot de schade en aansprakelijkheden voortvloeiend uit het ongeval met de “Transit 3” op of omstreeks 28 december 2012 geen aanspraak kan maken op dekking onder de tussen partijen afgesloten cascoverzekering betreffende de duwboot “Gerome”, kosten rechtens.
Zij baseert deze vordering - zakelijk weergegeven - op de volgende stellingen:
- ter zake van het ongeval zijn claims ingediend/aangekondigd, die zich in eerste instantie zouden kunnen richten tot de eigenaar van de bak, zetschipper Wiarda en Steja, en uiteindelijk door Steja voor vergoeding onder de verzekering naar SON kunnen worden doorgeleid;
- aangezien onder de verzekering geen dekking ter zake van dit ongeval bestaat is het wenselijk daarover reeds nu duidelijk te zijn en een verklaring voor recht te vragen, zodat Steja en eventueel ook de verdere bij het ongeval betrokken partijen weten waar zij aan toe zijn en dienovereenkomstig kunnen handelen;
- het betreft hier een cascoverzekering, die dus in beginsel alleen dekking geeft voor schade aan het casco van de “Gerome”, terwijl het hier, met uitzondering van de minimale en onder het eigen risico vallende schade aan de “Gerome”, schade aan derden betreft;
- van aanvaringsschade in de zin van artikel 7 van het Reglement Cascoverzekering is geen sprake;
- Steja heeft zich niet gehouden aan diverse in artikel 14 van het Reglement Cascoverzekering vervatte dekkingsvoorwaarden (kernbedingen).
3.2.
Steja voert gemotiveerd verweer en betwist dat op dit moment al zou kunnen worden vastgesteld dat er geen sprake kan zijn van aanvaringsaansprakelijkheid en daarom nu al zou kunnen worden verklaard dat zij geen recht op dekking heeft, omdat de Nautische Commissie te Antwerpen haar onderzoek nog niet heeft afgerond. Dit onderzoek lijkt zich met name toe te spitsen op de vraag van de deugdelijkheid van de "Transit 3" en de wijze van belading. Indien de fout niet (alleen) in de deugdelijkheid van de "Transit 3" gevonden kan worden, is het dus mogelijk dat de "Gerome" ofwel haar zetschipper schade heeft toegebracht aan de "Transit 3" of haar lading. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien de zetschipper een wettelijk voorschrift niet is nagekomen. In aanmerking komt art. 8 van de Belgische Wet op de Rivierbevrachting. Volgens deze bepaling bestaat een toezichtverplichting aan de zijde van de schipper.
3.3.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Steja vordert in voorwaardelijke reconventie (uitsluitend wanneer Steja aansprakelijk is voor schade voortvloeiend uit het ongeval van de “Transit 3”) dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat SON gehouden is aan Steja dekking te verlenen ten aanzien van het ongeval van de “Transit 3”. Tijdens de comparitie heeft de advocate van Steja verduidelijkt dat deze vordering als een onvoorwaardelijke vordering moet worden beschouwd, voor het geval is komen vast te staan dat Steja aansprakelijk is voor schade voortvloeiend uit het ongeval.
3.5.
SON voert gemotiveerd verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

het toepasselijk recht
4.1.
Het betreft hier een internationaal geschil tussen een Nederlandse verzekeraar en een Belgische verzekeringnemer. Partijen zijn het er over eens dat op deze overeenkomst uitsluitend Nederlands recht van toepassing is op grond van een in art. 24 onder a Reglement Cascoverzekering gedane rechtskeuze. Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 7 Rome I Vo zal de rechtbank partijen hierin volgen.
belang
4.2.
Door de Nautische Commissie bij de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen wordt onderzoek gedaan naar de oorzaak van het plooien en breken van de “Transit 3”. Het eindrapport van de Nautische Commissie is nog niet uitgebracht. Hoewel de oorzaak van dit ongeval derhalve nog niet vast staat, heeft Steja op zichzelf niet weersproken dat SON belang heeft bij de door haar gevorderde verklaring voor recht.
Veronderstellenderwijszal de rechtbank er van uit gaan dat de “Transit 3” is geplooid en gezonken als gevolg van verkeerde belading door onvoldoende toezicht en/of aanwijzingen van de als schipper van de “Transit 3” fungerende Wiarda.
dekking
4.3.
Of de gevorderde verklaring voor recht kan worden toegewezen is afhankelijk van de vraag of Steja met betrekking tot de schade en aansprakelijkheden voortvloeiend uit het ongeval met de “Transit 3” aanspraak kan maken op dekking onder de tussen partijen afgesloten cascoverzekering.
4.4.
Niet in geschil is dat de verzekering dekking geeft voor schade aan het casco van de “Gerome”. Op de zitting is echter komen vast te staan dat slechts lichte schade aan de “Gerome” is opgetreden en dat de hoogte daarvan onder het eigen risico bleef.
4.5.
De cascoverzekering omvat echter ook een (beperkte) dekking voor wettelijke aanvaringsaansprakelijkheid. Partijen zijn verdeeld over de uitleg van artikel 7, laatste alinea, van het Reglement Cascoverzekering, luidend:
“Aanvaringsaansprakelijkheid: Vergoed wordt de schade, waarvoor de verzekerde tegenover derden aansprakelijk is wegens aanvaring, waaronder wordt verstaan:
-
botsing of aanraking van schepen met elkaar of met andere roerende of onroerende zaken;
- schadetoebrenging zonder botsing of aanraking, als gevolg van de wijze van varen of door het niet nakomen van enig wettelijk voorschrift, aan een ander schip of de zich daarop bevindende zaken of aan andere zaken dan schepen”.
4.6.
SON stelt dat deze formulering, in de context van de verdere bepalingen, slechts kan doelen op schadetoebrenging met - of door - het verzekerde schip, de “Gerome,” en dat met "de wijze van varen of het niet nakomen van een wettelijk voorschrift" is gedoeld op de onrechtmatige daad van het schip in de zin van artikel 7 en op een voorschrift van algemene strekking dat voor - of met betrekking tot - het verzekerde schip geldt en bij overtreding tot een wettelijke aansprakelijkheid jegens derden kan leiden. In casu is er volgens SON geen wettelijke bepaling die schuld van de duwboot en door de duwboot veroorzaakte schade oplevert. Het toezicht door de schipper op de belading van een ander schip dan de verzekerde duwboot, de bak “Transit 3”, was immers een contractuele prestatie van Steja ingevolge de bevrachtingsovereenkomst en geen wettelijke verplichting van de duwboot. Volgens Steja sluiten de schending van een contractuele verplichting en de schending van een wettelijke verplichting elkaar niet uit. Wat dit laatste betreft komt volgens haar in aanmerking artikel 8 van de Belgische Wet op de Rivierbevrachting. Volgens deze bepaling bestaat een toezichtverplichting aan de zijde van de schipper op het laden en stuwen.
4.7.
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.8.
Tussen partijen staat vast dat zij voorafgaand aan het afsluiten van de verzekering niet over de omvang van de dekking hebben onderhandeld en dat het Reglement Cascoverzekering standaardvoorwaarden van SON betreft. Steja heeft de verzekering afgesloten via een professionele verzekeringsmakelaar. Derhalve zal de rechtbank zich bij de uitleg van voornoemde bepaling met name richten op de bewoordingen, de context en de systematiek van het Reglement Cascoverzekering.
4.9.
In de eerste plaats valt daarbij op dat in artikel 19 van het Reglement staat dat een aparte P & I - verzekering dient te worden afgesloten tegen de risico’s van aansprakelijkheid van de verzekerden in verband staande met de uitoefening van hun bedrijf (o.a. ladingaansprakelijkheid). Door Steja is een dergelijke verzekering ook afgesloten, echter niet bij SON. Aldus bezien is het niet voor de hand liggend om de laatste alinea van artikel 7, die nota bene wordt aangeduid met het woord “aanvaringsaansprakelijkheid”, zo te lezen dat ook dekking wordt verleend als door de schipper van een duwboot
in de uitoefening van zijn bedrijfonvoldoende toezicht zou zijn gehouden op het laden en stuwen van de duwbakken. Artikel 8 van de Belgische Wet op de Rivierbevrachting regelt de verplichtingen van partijen bij een bevrachtingsovereenkomst en is overigens van regelend recht. Partijen zijn derhalve vrij om andere contractuele afspraken te maken.
4.10.
De rechtbank volgt SON in haar opvatting dat met "de wijze van varen of het niet nakomen van een wettelijk voorschrift" is gedoeld op de onrechtmatige daad van het schip in de zin van artikel 7 en op een voorschrift van algemene strekking dat voor - of met betrekking tot - het verzekerde schip geldt en bij overtreding tot een wettelijke aansprakelijkheid jegens derden kan leiden. De definitie van aanvaring in artikel 7 van het Reglement Cascoverzekering lijkt erg veel op de tekst van artikel 1 lid 2 van het Verdrag tot vaststelling van enige eenvormige regelen inzake aanvaring in de binnenvaart:
“Dit Verdrag regelt eveneens de vergoeding van elke schade die door een binnenschip is toegebracht aan andere binnenschepen of aan de personen of zaken die zich aan boord van zodanige schepen bevinden, hetzij ten gevolge van het uitvoeren of nalaten van een manoeuvre, hetzij door het niet naleven der voorschriften, in de wateren van een der Verdragsluitende Partijen, ook wanneer zich daarbij geen aanvaring heeft voorgedaan.”
Het begrip ”voorschriften” ziet hier op publiekrechtelijke voorschriften zoals vaarreglementen (T&C Boek 8:1002 BW).
4.11
De rechtbank merkt artikel 8 van de Belgische Wet op de Rivierbevrachting gelet op het hiervoor overwogene niet aan als "wettelijk voorschrift" in de zin van artikel 7 van het Reglement Cascoverzekering. Dat hier sprake is van een ander voorschrift in de zin van genoemd artikel, is gesteld noch gebleken.
4.12.
De slotsom is dat Steja met betrekking tot aansprakelijkheden voortvloeiend uit het ongeval met de “Transit 3” op grond van artikel 7 van het Reglement Cascoverzekering geen aanspraak kan maken op dekking onder de tussen partijen afgesloten verzekering. In het midden kan derhalve worden gelaten of inderdaad sprake was van verkeerde belading door onvoldoende toezicht en/of aanwijzingen van Wiarda. Hetzelfde geldt voor de vraag of de dekking ook is uitgesloten omdat Steja niet voldeed aan één of meer van de in artikel 14 van dat reglement vervatte dekkingsvoorwaarden (kernbedingen). De vordering in conventie zal worden toegewezen zoals in het hiernavolgende aan te geven en de reconventionele vordering zal worden afgewezen.
4.13.
Steja zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SON worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 76,17
- griffierecht 589,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
totaal € 1.569,17
en in reconventie op:
- salaris advocaat €
452,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00)
totaal € 452,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Steja met betrekking tot de aansprakelijkheden voortvloeiend uit het ongeval met de “Transit 3” op of omstreeks 28 december 2012 geen aanspraak kan maken op dekking onder de tussen partijen afgesloten cascoverzekering betreffende de duwboot “Gerome”,
5.2.
veroordeelt Steja in de proceskosten, aan de zijde van SON tot op heden begroot op € 1.569,17,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt Steja in de proceskosten, aan de zijde van SON tot op heden begroot op € 452,00,
5.6.
verklaart dit vonnis wat de proceskostenveroordeling onder 5.5 betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema, mr. C. Sikkel en mr. K.A. Baggerman en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2014.
32/1573/2537