ECLI:NL:RBROT:2014:8869

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
458910 / HA RK 14-728
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. D. Brugman in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 september 2014 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen rechter mr. D. Brugman. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van een zitting op 8 juli 2014, waar de rechter het beroep van verzoeker tegen een besluit van het college van B&W van de gemeente Rotterdam behandelde. Verzoeker stelde dat de rechter niet objectief was, mede door de aanwezigheid van politieagenten tijdens de zitting. Het verzoek tot wraking werd echter pas op 14 augustus 2014 ingediend, terwijl de feiten en omstandigheden waarop het verzoek was gegrond, al eerder bekend waren. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, zoals vereist door artikel 8:16 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot wraking, omdat de termijn voor het indienen van het verzoek ruimschoots was overschreden. De rechtbank benadrukte dat de aanwezigheid van de parketpolitie tijdens de zitting niet automatisch betekende dat de rechter vooringenomen was. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. E.M. Beumer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 10/458910 / HA RK 14-728
Beslissing van 23 september 2014
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. D. Brugman, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht, team Bestuursrecht 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 8 juli 2014 is door de rechter behandeld het beroep van verzoeker tegen het besluit d.d. 30 december 2013 van het college van B&W van de gemeente Rotterdam. Die procedure draagt als zaaknummer ROT 14/37.
Bij brief van 14 augustus 2014 heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het bestuursrechtelijke procesdossier, waarvan deel uitmaakt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker, de rechter en het college van B&W van de gemeente Rotterdam zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 4 september 2014.
Ter zitting van 9 september 2014, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is verzoeker verschenen. De rechter is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. Verzoeker heeft zijn standpunt nader toegelicht.
Behalve van de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer kennis genomen van de bij de president van de rechtbank ingediende klacht van verzoeker d.d. 16 juli 2014 en de beslissing daarop van de president van de rechtbank opgenomen in een brief van de rechtbank Rotterdam d.d. 12 augustus 2014.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De rechter is niet objectief. De schrik van het feit dat tijdens de behandeling van de rechtszaak van verzoeker op 8 juli 2014 twee politieagenten in de zaal aanwezig waren, zit er nog goed in bij verzoeker. Juist in deze zaak.
De brief van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2014 is geen beschikking. Ook ontbreekt het bevel tot ‘verplichte procesvertegenwoordiging’ in voornoemd document, terwijl dit de reden van aanhouding van de rechtszaak van verzoeker was.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Het wrakingsverzoek dateert van 14 augustus 2014. Nu de zitting heeft plaatsgevonden op
8 juli 2014 lijkt het verzoek (in elk geval deels) niet te zijn gedaan zodra de betreffende feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden, zoals bedoeld in artikel 8:16 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Op grond van de dossierstukken en na overleg met collega’s hebben de griffier en de rechter aanleiding gezien de parketpolitie in te schakelen. Deze beslissing is in deze zaak genomen (en wordt in andere zaken ook wel eens genomen) om een veilig en rustig verloop van de zitting te waarborgen. De beslissing tot inschakeling van de parketpolitie staat geheel los van de inhoudelijk beoordeling van het beroep van verzoeker. De rechter ziet dan ook niet in hoe deze beslissing de conclusie rechtvaardigt dat zij jegens verzoeker een vooringenomenheid zou koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees hiervoor objectief gerechtvaardigd zou zijn.
Aan verzoeker is nog geen beschikking (lees: uitspraak) toegestuurd, maar ‘slechts’ een kopie van het proces-verbaal van de zitting. Dat komt omdat de rechtbank, zoals uit dit proces-verbaal blijkt, de zaak op verzoek van verzoeker heeft aangehouden tot 3 oktober 2014. Pas nadat de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en uitspraak heeft gedaan op het beroep van verzoeker, is een (‘officiële’) uitspraak voorhanden. Dat thans nog geen sprake is van een beschikking of uitspraak, leidt naar de mening van de rechter dan ook niet tot de conclusie dat sprake zou zijn van (de schijn van) vooringenomenheid.
Zoals uit het proces-verbaal blijkt, heeft de rechtbank de zaak op verzoek van verzoeker aangehouden met twee maanden, teneinde verzoeker in staat te stellen een nieuwe gemachtigde te zoeken. Een ‘bevel tot verplichte procesvertegenwoordiging’ behoort niet tot de mogelijkheden in een bestuursrechtelijke procedure. Een belanghebbende is ook niet verplicht zich in een bestuursrechtelijke procedure te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde (zie artikel 2:1 van de Awb). Gelet hierop ziet de rechter niet in dat sprake zou zijn van (de schijn van) vooringenomenheid.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden, zoals artikel 8:16 lid 1 Awb vereist.
3.2
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
Op 8 juli 2014 heeft een zitting plaatsgevonden in de zaak tussen verzoeker en het college van B&W van de gemeente Rotterdam. De zaak is toen aangehouden om verzoeker in de gelegenheid te stellen een gemachtigde te zoeken. Vervolgens is verzoeker bij brief van
18 juli 2014 opgeroepen voor de zitting van 3 oktober 2014, waarbij vermeld is dat dezelfde rechter de zaak zal behandelen. Dat verzoeker deze brief ontvangen heeft, blijkt uit zijn bevestiging ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek dat hij de brief kort na 18 juli 2014 ontvangen heeft. Inmiddels had verzoeker op 16 juli 2014 een klacht bij de president van de rechtbank Rotterdam ingediend over de wijze waarop de zitting van 8 juli 2014 verlopen was. Bij brief van 12 augustus 2014 heeft de president van de rechtbank Rotterdam de klacht van de hand gewezen. Bij brief van 14 augustus 2014 heeft verzoeker de rechter gewraakt.
3.3
Het is vaste jurisprudentie dat de hiervoor onder 3.1. genoemde zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat de wraking dient te worden verzocht onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke gronden tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. De gewraakte gedragingen van de rechter hebben zich immers voorgedaan op de zitting van 8 juli 2014 respectievelijk met het versturen en ontvangen van de brief van 18 juli 2014, terwijl het verzoek tot wraking eerst ingediend is op 14 augustus 2014. Het indienen van het verzoek tot wraking na 37 respectievelijk 27 dagen kan niet worden aangemerkt als “zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden”.
3.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek.
3.5
Ten overvloede wordt overwogen dat het feit dat de parketpolitie tijdens de zitting van 8 juli 2014 aanwezig was, niet betekent dat de rechter het standpunt van het college van B&W van de gemeente Rotterdam ter zake van het bestuursrechtelijke geschil tussen verzoeker en voornoemd college overgenomen heeft. De enkele omstandigheid dat de rechter voor een zitting bijstand van de parketpolitie heeft gevraagd, kan niet tot het oordeel leiden dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.

4.De beslissing

De wrakingskamer
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. D. Brugman.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. O.E.M. Leinarts en mr. W.J. Roos-van Toor, rechters en door de voorzitter uitgesproken in het openbaar op 23 september 2014 in tegenwoordigheid van mr. E.M. Beumer, griffier.
Verzonden op:
aan:
- [naam verzoeker];
- D. Brugman;
- het college van B&W van de gemeente Rotterdam.