ECLI:NL:RBROT:2014:8870

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
461117 / HA RK 14-838
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2014 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen mr. J.W. van den Hurk, rechter in een kort geding. Het wrakingsverzoek volgde op een zitting van 8 oktober 2014, waar verzoeker zich benadeeld voelde omdat de rechter bepaalde stukken niet had toegestaan. Verzoeker stelde dat de beslissing van de rechter onbegrijpelijk was en voortkwam uit vooringenomenheid. De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van verzoeker zorgvuldig beoordeeld. De wrakingskamer oordeelde dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de rechter niet zo onbegrijpelijk was dat deze alleen verklaard kon worden door vooringenomenheid. De rechter had gehandeld conform het procesreglement en verzoeker had niet tijdig de benodigde stukken ingediend. De rechtbank benadrukte dat de onvrede van verzoeker over de gang van zaken niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij de rechtbank ook opmerkte dat verzoeker zijn standpunt niet voldoende had onderbouwd met concrete gedragingen van de gewraakte rechter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 461117 / HA RK 14-838
Beslissing van 22 oktober 2014
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. J.W. van den Hurk, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team Handel (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 8 oktober 2014 is door de rechter aangevangen met de behandeling van het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam eiseres 1] B.V. en [naam eiser 2] als eisers tegen verzoeker aanhangig gemaakte kort geding. Die procedure draagt als kenmerk C/10/459951 / KG ZA 14-909.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoeker de wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van het hiervoor omschreven kort geding, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker, de rechter, alsmede de advocaat van eisers in het kort geding zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mailbericht van 8 oktober 2014 en bij brief van 14 oktober 2014.
Ter zitting van 17 oktober 2014, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoeker en mr. P.C.M. Ouwens, de advocaat van eisers in het kort geding.
De rechter is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
Verzoeker heeft zijn standpunt nader toegelicht.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van:
- de brief van mr. Ouwens, gedateerd 8 oktober 2014 en
- het faxbericht van verzoeker, gedateerd 10 oktober 2014.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Ter zitting van 8 oktober 2014 stond de rechter de eisende partijen in het kort geding toe dat deze stukken deed overleggen, die tot op dat moment niet in bezit van verzoeker waren gekomen. De advocaat van eisers deelde de rechter mee dat de stukken feitelijk niet van belang waren voor de zitting, maar toch maar even werden toegevoegd. Het ging om een parkeervergunning – tegen het inbrengen waarvan verzoeker geen bezwaren had – en een schrijven van de hand van verzoeker. Daartegen had verzoeker wel bezwaar, omdat hij zich daartegen op dat moment niet had kunnen- of zou kunnen verweren.
2.1.2
De rechter deelde mee dat verzoeker zich sowieso niet zou kunnen verweren omdat hij geen stukken had ingezonden. Verzoeker wilde ter zitting stukken overleggen. De rechter zei dat verzoeker daarmee te laat was, omdat hij zijn stukken niet uiterlijk 24 uur voor de zitting had overgelegd. Hierop heeft verzoeker de rechter gewraakt wegens partijdigheid of vooringenomenheid.
2.1.3
Rechters zijn steeds gevoelig voor het feit dat wie het hardste liegt, de zaak maar al te vaak wint. Daarbij speelt ook een rol dat verzoeker in het verleden, in meerdere procedures heeft moeten ervaren dat hij door een rechter onrechtvaardig werd behandeld en het recht ontoegankelijk wordt gemaakt voor de zwakkeren in de samenleving. In het nabije verleden heeft de rechtbank tegenover verzoeker behoorlijk in haar hemd gestaan, omdat zij het opnam voor een semi-overheidsorgaan, te weten de Stichting [naam] te Rotterdam, die eveneens een kort geding tegen verzoeker had aangespannen ter zake van een internetsite die volgens de stichting imagoschade teweegbracht. Verzoeker werd in die procedure veroordeeld tot een boete van € 100.000,--, welke nog geen jaar later ijlings ongedaan werd gemaakt omdat zijn stellingen juist bleken te zijn. Hetzelfde speelt nu in het door eisers jegens verzoeker aangespannen kort geding.
2.1.4
De gang van zaken op de zitting van 8 oktober 2014 is volgens verzoeker de zoveelste constatering van gebleken onrecht. Wat de rechter deed is laakbaar. Discriminatie in het verkrijgen van rechtspraak is onacceptabel.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij heeft de rechter – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
In het e-mailbericht van 8 oktober 2014:
Mijn beslissing – die kennelijk de aanleiding voor het wrakingsverzoek vormde – om de indiening van processtukken niet te accepteren, is gebaseerd op het bepaalde onder 6.2 van het procesreglement kort gedingen. Mocht de wrakingskamer het niet eens zijn met de wijze van toepassing hiervan door mij in het onderhavige geval, dan stel ik mij op het standpunt dat dat op zichzelf niets zegt over vooringenomenheid jegens verzoeker.
2.2.2
In de brief van 14 oktober 2014:
Verzoeker maakt bezwaar tegen het door mij toestaan van het overleggen van
stukken die niet in zijn bezit waren. Zijn belangrijkste bezwaar lijkt te zijn dat hij op
één van die stukken niet inhoudelijk zou kunnen reageren.
De feitelijke gang van zaken was als volgt. Op 7 oktober 2014 is bij de rechtbank een
op 6 oktober gedateerde brief van de advocaat van de eisende partijen binnengekomen
waarbij twee nadere producties waren gevoegd. Volgens een mededeling in die brief waren deze stukken tevens aan verzoeker toegezonden.
Meteen na aanvang van de zitting heb ik bij verzoeker geïnformeerd of hij deze
stukken had ontvangen, hetgeen hij ontkende. Vervolgens heeft de advocaat van de
eisende partijen op mijn verzoek aangegeven wat de inhoud van die producties was. Het
bleek te gaan om een parkeerkaart en een brief van verzoeker aan de Tuchtkamer voor Gerechtsdeurwaarders. Verzoeker heeft zijn bezwaar tegen dit laatste stuk niet ter zitting kenbaar gemaakt en gezien de aard van het stuk valt ook niet in te zien waarom hij zich daar niet tegen zou kunnen verweren. De enige reactie van verzoeker was dat hij zelf stukken wilde overleggen. Hij toonde op dat moment een dossiermap. Ik heb hem toen verteld dat hij die stukken net zoals de wederpartij had gedaan 24 uur voor de zitting had moeten overleggen. Vervolgens werd ik direct gewraakt en heeft verzoeker de zittingzaal verlaten. Er bestond derhalve geen gelegenheid meer om te bezien of deze stukken bij de wederpartij bekend waren en of door het overleggen van een selectie ervan en/of het inlassen van een leespauze eventueel een oplossing kon worden gevonden.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
3.3
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5
Hoewel enige onduidelijkheid is blijven bestaan omtrent de vraag of de rechter ter zitting van 8 oktober 2014 de stukken die verzoeker wilde overleggen heeft geweigerd – verzoeker is daarin stellig, terwijl de rechter aanvankelijk spreekt van zijn beslissing die stukken niet te accepteren en daarna alleen van zijn mededeling aan verzoeker dat hij die stukken net als de wederpartij 24 uren tevoren had moeten indienen – gaat de rechtbank er van uit dat verzoeker op de zitting uit de woorden van de rechter heeft opgemaakt en heeft kunnen opmaken dat zijn stukken niet zouden worden geaccepteerd. In die zin kan er in deze procedure worden gesproken van een beslissing van de rechter in vorenomschreven zin.
3.6
Uit het proces-verbaal van de zitting van 8 oktober 2014 en de door de rechter gegeven schriftelijke reacties maakt de rechtbank op dat de rechter uitvoering heeft willen geven aan de bepalingen van het procesreglement kort gedingen ten aanzien van het door een procespartij in het geding brengen van stukken.
3.7
Anderzijds verdient opmerking dat – zoals de rechter ook suggereert – denkbaar is dat ter zitting door de rechter onderzoek zou zijn gedaan naar de mogelijkheid om de stukken van verzoeker alsnog toe te staan, bijvoorbeeld door de advocaat van eisers te polsen omtrent de vraag of er tegen het alsnog toestaan van die stukken bezwaar bestond. Denkbaar is eveneens dat de rechter een leespauze zou hebben ingelast teneinde eisers in het kort geding gelegenheid te bieden kennis te nemen van de inhoud van de stukken die verzoeker in het geding wilde brengen, althans te bezien of kennisname van die stukken in relatief korte tijd mogelijk was. In dat verband had tevens (nader) kunnen worden onderzocht of en zo ja, wat de bezwaren waren van verzoeker tegen het alsnog toestaan van de door advocaat van eisers overgelegde brief van verzoeker.
3.8
Wat er van het vorenstaande ook zij: zo er sprake is geweest van een beslissing van de rechter ter zitting van 8 oktober 2014, inhoudende dat stukken van verzoeker niet werden toegestaan, is dat – gelet op de betreffende bepalingen uit het van toepassing zijnde procesreglement – niet een zozeer onbegrijpelijke beslissing, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat niet kan worden uitgesloten dat de mogelijkheden voor de rechter om het hiervoor onder 3.7 omschreven nadere onderzoek feitelijk voor de rechter niet aanwezig waren omdat verzoeker, na de rechter te hebben gewraakt, aanstonds uit de gehoorzaal is vertrokken.
3.9
Hetgeen verzoeker overigens aan het verzoek tot wraking ten grondslag heeft gelegd, betreft geen gedragingen van de gewraakte rechter, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
3.1
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. J.W. van den Hurk.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. A.P. Hameete en
mr. M. Fiege, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting
van 22 oktober 2014 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. J.W. van den Hurk
- mr. P.C.M. Ouwens