In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 28 juli 2007. Eiseres had een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, die door verweerder was afgewezen. De rechtbank diende te beoordelen of deze afwijzing terecht was, waarbij de focus lag op de vraag of de beperkingen van eiseres correct waren vastgesteld en of zij in staat was om met gangbare arbeid ten minste 65% van het maatmaninkomen te verdienen.
Eiseres heeft aangevoerd dat haar beperkingen op de relevante datum ernstiger waren dan door de verzekeringsarts was aangenomen. Tijdens de procedure heeft eiseres geen nieuwe relevante medische stukken overgelegd die de eerdere bevindingen van de verzekeringsarts in twijfel trokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de relevante informatie van de behandelend artsen heeft meegenomen in zijn beoordeling.
De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar beperkingen op 28 juli 2007 ernstiger waren dan vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts op inzichtelijke wijze heeft uiteengezet dat eiseres, ondanks haar klachten, in staat was de in de bezwaarfase geduide functies te verrichten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder dat eiseres per 28 juli 2007 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.