ECLI:NL:RBROT:2014:8963

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2014
Publicatiedatum
3 november 2014
Zaaknummer
ROT 13-5836
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres per 28 juli 2007 in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 28 juli 2007. Eiseres had een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, die door verweerder was afgewezen. De rechtbank diende te beoordelen of deze afwijzing terecht was, waarbij de focus lag op de vraag of de beperkingen van eiseres correct waren vastgesteld en of zij in staat was om met gangbare arbeid ten minste 65% van het maatmaninkomen te verdienen.

Eiseres heeft aangevoerd dat haar beperkingen op de relevante datum ernstiger waren dan door de verzekeringsarts was aangenomen. Tijdens de procedure heeft eiseres geen nieuwe relevante medische stukken overgelegd die de eerdere bevindingen van de verzekeringsarts in twijfel trokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de relevante informatie van de behandelend artsen heeft meegenomen in zijn beoordeling.

De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar beperkingen op 28 juli 2007 ernstiger waren dan vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts op inzichtelijke wijze heeft uiteengezet dat eiseres, ondanks haar klachten, in staat was de in de bezwaarfase geduide functies te verrichten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder dat eiseres per 28 juli 2007 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 13/5836

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2014 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. R. Kaya,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(vestiging Rotterdam), verweerder,
gemachtigde: mr. S. Roodenburg.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 28 juli 2007 afgewezen.
Bij besluit van 30 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend om eiseres in de gelegenheid te stellen een verzekeringsgeneeskundig advies in te dienen ter onderbouwing van haar standpunt dat zij per de in geding zijnde datum volledig arbeidsongeschikt was vanwege psychische en lichamelijke klachten.
Eiseres heeft bij brief van 3 oktober 2014 informatie van het Delta psychiatrisch centrum van 26 september 2014 en een offerte van [persoon] van 3 september 2014 ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 7 oktober 2014 gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft zich met depressieve klachten op 5 juni 2012 met terugwerkende kracht ziek gemeld per 30 juli 2005 voor haar werk als kwaliteitsmedewerker bij [werkgever] voor 38 uur per week. Op 30 juli 2005 is het dienstverband tussen eiseres en [werkgever] beëindigd door de kantonrechter.
1.2.
Bij besluit van 31 augustus 2013 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het hiertegen gerichte bezwaar van eiseres is bij besluit van 26 oktober 2012 gegrond verklaard en aan eiseres is per 2 augustus 2005 een ZW-uitkering toegekend, welke eerst tot uitbetaling is gekomen vanaf 4 juni 2007.
1.3.
Op 29 november 2012 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd met als ingangsdatum 28 juli 2007. Bij het primaire besluit is deze aanvraag afgewezen. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, zodat zij met ingang van 28 juli 2007 niet in aanmerking komt voor een Wet WIA-uitkering.
1.4.
In verband hiermee heeft de verzekeringsarts op 8 januari 2013 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn onder meer beperkingen aangegeven in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 28,45% lager dan het zogeheten maatmaninkomen.
1.5.
In het kader van de heroverweging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep
geconcludeerd dat eiseres meer beperkt is dan door de verzekeringsarts was aangenomen. Dit heeft geresulteerd in de FML van 12 juli 2013. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens op 18 juli 2013 twee geduide functies, alsmede twee reservefuncties laten vervallen en twee functies toegevoegd. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden ligt 28,36% lager dan het zogeheten maatmaninkomen. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft ten opzichte van het primaire besluit dan ook ongewijzigd, te weten minder dan 35%.
1.6.
In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres per
28 juli 2007 geschikt is te achten voor de in de bezwaarfase geduide functies.
2. Eiseres voert aan dat zij sedert meerdere jaren psychische problemen heeft en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de daarmee gepaard gaande beperkingen heeft onderschat
.Tevens heeft deze arts onvoldoende rekening gehouden met haar allergie voor stoffen, waaronder cosmetische stoffen. Verder stelt eiseres dat zij meer beperkt is ten aanzien van rugklachten, spanningshoofdpijn en obstipatieklachten dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. Eiseres acht zichzelf niet in staat tot het verrichten van de geduide functies. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar informatie van haar huisarts en haar behandelaars.
3.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 4 van de Wet WIA is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt in de zin van artikel 5 van de Wet WIA is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde, dus gangbare arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
3.2.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.1.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid terecht met ingang van 28 juli 2007 heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daarbij dient de rechtbank te toetsen of verweerder de beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met haar beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.2.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. In dit verband overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 21 juni 2013 telefonisch contact heeft gehad met de voormalig behandelaar van eiseres, [psychiater] . Uit dat gesprek is naar voren gekomen dat eiseres in 2009 een goede periode heeft gekend en toen een Gaf-score had van 85, dat daarna de klachten van eiseres weer verergerd zijn en dat [psychiater] gespecialiseerde zorg vanwege persoonlijkheidsproblematiek aangewezen vindt. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de huidallergie van eiseres in haar onderzoek betrokken. Vervolgens is de FML van 8 januari 2013 aangescherpt. Daarin zijn aanvullende beperkingen opgenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Daarnaast zijn ook nog beperkingen opgenomen in de rubriek aanpassing aan fysieke omgevingseisen. Het resultaat van deze aanscherping is verdisconteerd in de FML van 12 juli 2013. Niet gebleken is dat verweerder een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres per 28 juli 2007. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten als zodanig of om een gestelde diagnose, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid.
4.3.
Verder acht de rechtbank van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapportage van 21 juli 2013 begrijpelijk heeft beargumenteerd dat de brief van [huisarts] van 4 februari 2013 geen nieuwe gezichtspunten biedt op grond waarvan de FML van 12 juli 2013 zo ver aangescherpt zou dienen te worden als eiseres wenst. Volgens [huisarts] is eiseres al heel lang volledig arbeidsongeschikt en daarom lijkt het hem zeer billijk als het verzoek van eiseres voor een WIA-uitkering wordt ingewilligd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover terecht opgemerkt dat [huisarts] zijn visie niet heeft onderbouwd met medisch inhoudelijke argumenten. Voorts neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat bij het vaststellen van de arbeidsmogelijkheden van eiseres verweerder een onderzoek heeft laten verrichten door verzekeringsartsen. Deze artsen zijn bij uitstek gespecialiseerd in het bepalen van de functionele mogelijkheden van een verzekerde op basis van de vastgestelde medische beperkingen.
4.4.
Gelet op 4.2. en 4.3. is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze heeft uiteengezet dat eiseres, ondanks haar lichamelijke en psychische klachten, in medische zin in staat is de in de bezwaarfase geduide functies te verrichten. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar aanvullende rapportages van 29 november 2013, 4 april 2014 en 29 juli 2014 naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom zij geen aanleiding ziet haar standpunt te wijzigen.
4.5.
Eiseres is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat haar beperkingen op 28 juli 2007 ernstiger waren dan die waarmee de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden. Eiseres heeft in beroep geen nieuwe relevantie medische stukken overgelegd, die twijfel zaaien over het verrichte medische onderzoek en de resultaten van dat onderzoek.
4.6.
Met betrekking tot de door eiseres in beroep overgelegde informatie van het Delta psychiatrisch centrum van 26 september 2014 stelt de rechtbank vast dat dit een samenvatting betreft van een psychodiagnostisch onderzoek, welke samenvatting is opgesteld door [psycholoog] , psycholoog in opleiding tot GZ-Psycholoog, en klinisch neuropsycholoog [neuropsycholoog] . Verweerder heeft hierover terecht aangegeven dat het psychodiagnostisch onderzoek heeft plaatsgevonden in 2014, over de huidige situatie van eiseres gaat en dat in voornoemde samenvatting nergens melding wordt gemaakt van de in geding zijnde datum. Uit de samenvatting is overigens ook niet gebleken dat de belastbaarheid van eiseres in de FML van 12 juli 2013 niet juist zou zijn bepaald. Voor het benoemen van een verzekeringsgeneeskundige, zoals eiseres in haar brief van 3 oktober 2014 heeft verzocht, wordt dan ook geen aanleiding gezien. Voor het honoreren van een dergelijk verzoek bestaat alleen aanleiding als bij de rechtbank twijfel zou zijn gerezen over (de kwaliteit van) het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Dat is niet het geval.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de in de bezwaarfase voorgehouden functies de mogelijkheden van eiseres overschrijdt, zodat deze functies voor eiseres geschikt zijn.
4.8.
Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de in de bezwaarfase voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 28,36%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is door verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Holland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.