In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht om een machtiging tot opname van een minderjarige in een gesloten jeugdzorg-accommodatie. De minderjarige had vier maanden in een gesloten jeugdzorg-regime verbleven zonder de vereiste machtiging en zonder instemming met de vrijheidsbeperkende maatregelen. De kinderrechter constateerde dat de minderjarige ten onrechte onder een gesloten regime verbleef, aangezien er sinds mei 2014 geen geldige machtiging meer van kracht was. De Raad had op 10 september 2014 een verzoek ingediend voor een nieuwe machtiging, maar de kinderrechter oordeelde dat de onderbouwing voor deze aanvraag onvoldoende was. De minderjarige had geen instemming gegeven voor de beperkingen en de betrokken organisaties hadden nagelaten om de situatie van de minderjarige adequaat te adresseren. De kinderrechter wees het verzoek om de minderjarige in gesloten jeugdzorg op te nemen af en verlengde in plaats daarvan de machtiging tot plaatsing in een AWBZ-instelling tot de meerderjarigheid van de minderjarige op 5 februari 2015. De kinderrechter benadrukte het belang van een open kader voor de minderjarige en de noodzaak voor de betrokken organisaties om de minderjarige goed voor te lichten over zijn situatie.