Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[gedaagde], in zijn hoedanigheid van (opvolgend) curator in de faillissementen van:
1.Het procesverloop
2.De verdere beoordeling van het geschil
- € 1.356,-- +punten* tarief II à € 452,--)
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de nietigheid van een pandrecht op een verzekeringsportefeuille. De eiser, een besloten vennootschap, had een lening verstrekt aan een andere vennootschap, waarbij de verzekeringsportefeuille als zekerheid was verpand. De curator van de gedaagde vennootschap stelde dat deze verpanding in strijd was met artikel 2:207c lid 1 BW (oud), dat het stellen van zekerheid door een vennootschap voor de verkrijging van aandelen verbiedt. De rechtbank heeft de argumenten van de curator beoordeeld en vastgesteld dat de verpanding inderdaad nietig was, omdat de curator voor 1 oktober 2012 de nietigheid van het pandrecht had ingeroepen. Dit leidde tot de conclusie dat de vordering van de eiser moest worden afgewezen. De rechtbank heeft de eiser, als in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.623,--. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.