Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/OOST-BRABANT,
DE STAAT DER NEDERLANDEN
1.De procedure
- het tussenvonnis van 12 maart 2014 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de bij faxbericht van 15 mei 2014 door mr. De Boer toegezonden productie 20;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 27 mei 2014;
- de ter zitting door mr. De Boer overgelegde aantekeningen;
- het faxbericht van mr. De Boer van 12 juni 2014, waarin een opmerking over het proces-verbaal is gemaakt;
- de akte van de zijde van de Stichting, met één productie;
- de antwoordakte van de zijde van de Ontvanger en de Staat.
2.De feiten
Eisers (dat wil zeggen: de Staat en/of de Ontvanger) betalen zo spoedig mogelijk een bedrag van f 165.000,-- op de rekening van Stichting Beheer Derdengelden Advocatuur Nauta Dutilh.
Gelet op deze verplichting van eisers vindt de veiling op 10 augustus 1999 in opdracht van de Dienst der Domeinen doorgang.
Na ontvangst van het onder 1) vermelde bedrag op de daar vermelde rekening heft [betrokkene] alle executoriale beslagen (ingevolge de kortgedingvonnissen van 29 april 1999 en 8 juli 1999) terstond op en ziet hij af van verdere executiemaatregelen terzake.
De behandeling van het kort geding wordt voortgezet op maandag 30 augustus 1999 (…). Na eiswijziging zal aan de president (…) (1) de vraag worden voorgelegd of het de onder 1) genoemde stichting vrij staat het onder haar berustende bedrag of een deel daarvan terstond en onvoorwaardelijk door te betalen aan [betrokkene], en (2) de vraag wat er met deze gelden moet gebeuren indien die stichting die vrijheid niet heeft.
over te gaan;
3.Het geschil
4.De beoordeling
- Naar aanleiding van een aan [betrokkene] opgelegde voorlopige belastingaanslag heeft de Ontvanger ten laste van [betrokkene] executoriaal beslag gelegd onder de Rabobank en een bedrag van NLG 136.547,55 uitgewonnen.
- Bij vonnis in kort geding van 29 april 1999 heeft de president van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch de Ontvanger veroordeeld voornoemd bedrag aan [betrokkene] terug te betalen. De Ontvanger heeft hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis.
- [betrokkene] heeft vervolgens diverse beslagen gelegd ten laste van de Ontvanger en de Staat.
- Op 30 juni 1999 heeft [betrokkene] de vorderingen op de Ontvanger en de Staat die hij “nu heeft of te eniger tijd zal verkrijgen” verpand aan [betrokkene2].
- Op 12 juli 1999 heeft de Ontvanger ten laste van [betrokkene] conservatoir eigenbeslag gelegd op het bedrag van NLG 136.547,55 dat de Ontvanger ingevolge het vonnis van 29 april 1999 aan [betrokkene] verschuldigd was.
- Op 28 juli 1999 heeft het Lisv ten laste van [betrokkene] conservatoir derdenbeslag gelegd onder de Ontvanger op al hetgeen de Ontvanger aan [betrokkene] verschuldigd is of zal worden.
- Op 6 augustus 1999 heeft de Ontvanger in kort geding opheffing van de door [betrokkene] gelegde beslagen gevorderd. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de Ontvanger een bedrag van NLG 165.000,00 zal betalen op de rekening van de Stichting. Die betaling heeft op 10 augustus 1999 plaatsgevonden.
- Bij vonnis van 16 september 1999 heeft de president van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch beslist dat voornoemd bedrag onder de Stichting blijft berusten totdat “zich een van de dienaangaande in onderdeel 4.11 omschreven gevallen voordoet” (zie hiervoor onder 2.10 voor een weergave van onderdeel 4.11).
- In of omstreeks maart 2000 heeft de Stichting het bedrag van NLG 165.000,00 betaald aan [betrokkene2].
- Bij arrest van 30 mei 2000 heeft het Hof ’s-Hertogenbosch het vonnis van 29 april 1999 vernietigd. Het cassatieberoep van [betrokkene] is door de Hoge Raad bij arrest van 18 oktober 2002 verworpen.
- Met het arrest van de Hoge Raad van 27 april 2012 is de juistheid van de definitieve aan [betrokkene] opgelegde belastingaanslag, die NLG 615.885,00 bedraagt, vastgesteld. De Ontvanger heeft vervolgens aanspraak gemaakt op (terug)betaling door de Stichting van het op 10 augustus 1999 gestorte bedrag.
2.235,00(2,5 punten × tarief € 894,00)