ECLI:NL:RBROT:2014:9649

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
rot 14/2236
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit loongerelateerde WGA-uitkering en hoorzitting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 november 2014 uitspraak gedaan in een beroep van een werkgever tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De werkgever, eiseres, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV dat een loongerelateerde uitkering had toegekend aan een werknemer met psychische klachten. Eiseres stelde dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord voordat het bestreden besluit werd genomen. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte had nagelaten eiseres uit te nodigen voor een hoorzitting, wat in strijd was met artikel 113 van de Wet WIA. Hierdoor werd het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit werden in stand gelaten, omdat de toekenning van de WGA-uitkering op de juiste wijze was vastgesteld. De rechtbank droeg het UWV op het griffierecht aan eiseres te vergoeden en veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiseres, die op € 974,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 14/2236

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2014 in de zaak tussen

[werkgever]te Dordrecht, eiseres,
gemachtigde: mr. A.G.B. Bergenhenegouwen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: J.M.L Swartjes.

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder[werknemer]met ingang van 29 oktober 2012 een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (wet WIA) toegekend.
Bij brief van 25 november 2013 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit.
Bij besluit van 13 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 6 mei 2014 een beslissing genomen als bedoeld in artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 8 september 2014 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts was namens eiseres aanwezig
[persoon] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Fr rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
Verweerder heeft bij schrijven van 17 en 26 september 2014 nadere stukken in het geding gebracht.
De rechtbank heeft daarop het onderzoek heropend als bedoeld in artikel 8:68 van de Awb.
Eiseres heeft vervolgens gereageerd bij brief van 30 oktober 2014.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van de nadere zitting. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Op 25 oktober 2010 is[werknemer] uitgevallen met psychische klachten voor haar werk als pedagogisch medewerkster in loondienst bij eiseres. De verzekeringsarts heeft op 8 augustus 2012 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en rapport uitgebracht. De arbeidsdeskundige heeft op 29 augustus 2012 gerapporteerd. De arbeidsdeskundige is tot de slotsom gekomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid 81,43% bedraagt. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen waarbij aan M. van der Graaf met ingang van 29 oktober 2012 tot 29 maart 2013 een WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% is toegekend.
1.2.
In het kader van een zogeheten nazendactie WGA-Flex heeft verweerder eiseres, bij brief van 15 oktober 2013, een kopie gestuurd van het primaire besluit. Naar aanleiding van een telefonisch onderhoud met eiseres op 23 januari 2014 heeft verweerder eiseres bij brief van 29 januari 2014 nader geïnformeerd. Bij die brief heeft verweerder kopieën van beslissingen met betrekking tot de verrekening van inkomsten gevoegd die zijn genomen ten aanzien van [werknemer]. Ook heeft verweerder eiseres verzocht om uiterlijk 12 februari 2014 de gronden van het bezwaar aan te vullen en te laten weten of eiseres in het kader van de bezwaarprocedure gehoord wilt worden.
1.3.
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen waarbij het bezwaar van eiseres ongegrond is verklaard zonder dat eiseres in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord.
1.4.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij bijtijds verweerder heeft bericht dat zij gehoord wilde worden. Eiseres heeft op 12 februari 2014 per aangetekende brief nadere gronden ingediend en verzocht om te worden gehoord.
1.5.
Tussen partijen is niet is in geschil dat eiseres binnen de daarvoor gestelde termijn nadere gronden heeft ingediend en verweerder heeft laten weten dat zij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten eiseres uit te nodigen voor een hoorzitting. Reeds om deze reden dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 113 van de Wet WIA. Het beroep is reeds hierom gegrond.
2.1.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte het bezwaar van eiseres niet gericht heeft geacht tegen de inkomstenbesluiten.
2.2.
De rechtbank overweegt dat deze grief niet slaagt. Uit het inleidend bezwaarschrift van 25 november 2013 kan namelijk niet worden opgemaakt dat het bezwaar zich uitstrekt tot de inkomensbesluiten. Eiseres heeft, naar het oordeel van de rechtbank, eerst bij schrijven van 12 februari 2014 duidelijk kenbaar gemaakt ook bezwaar te maken tegen de inkomstenbesluiten. Het bestreden besluit ziet op het bezwaar gericht tegen het primaire besluit. Gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken hoefde het bestreden besluit niet mede betrekking te hebben op het bezwaar gericht tegen deze inkomensbesluiten. Overigens is de rechtbank niet gebleken dat verweerder inmiddels een beslissing heeft genomen op het bezwaar gericht tegen de inkomstenbesluiten. Verweerder zal dus nog een beslissing op het bezwaar gericht tegen die inkomstenbesluiten dienen te nemen.
3.1.
Op 1 juli 2014 heeft er alsnog een hoorzitting plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 26 augustus 2014 geconcludeerd dat er geen aanleiding is het door de primaire verzekeringsarts verrichte onderzoek voor onjuist te houden. De FML van 8 augustus 2012 is aangepast ten aanzien van de urenrestrictie.[werknemer] wordt op datum in geding, 29 oktober 2012, in staat geacht 16 uur per week te werken verdeeld over twee dagen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt in de rapportage van 4 september 2014 tot de conclusie dat gelet op de aanpassing van de urenrestrictie het loonverlies 72,14% bedraagt.
3.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat het primaire besluit, ook wat betreft het WIA-maandloon zich niet wijzigt. Ook met een loonverlies van 72,14% bestond op datum in geding recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Er is dan ook geen aanleiding is om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
3.3.
Eiseres heeft aangevoerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte zijn uitgegaan van een urenbeperking van tien uur met als toelichting dat de werknemer tot zestien uur verdeeld over twee dagen kan werken. Er dient uitgegaan te worden van een urenbeperking van twintig uur met als toelichting dat de werknemer zestien uur verdeeld over twee dagen kan werken. Dit kan tot hele andere geduide functies leiden, aldus eiseres.
3.4.
Bij brief van 17 september 2014 heeft verweerder op verzoek van de rechtbank een toelichting op het Claim Beoordeling en Borging Systeem (CBBS) overgelegd.
Deze toelichting is neergelegd in het document Basisinformatie CBBS (versie 15 april 2013). Op pagina 334 en volgende is het volgende, voor zover relevant, opgenomen.

Beoordelingspunt 6.2 Uren per dag

"Door een juiste combinatie te kiezen van uren per dag en uren per week kun je je oordeel vrij nauwkeurig vastleggen inde functionele mogelijkhedenlijst. Je kunt bijvoorbeeld van oordeel zijn dat iemand weliswaar 20 uur per week kan werken, maar dat, als er een recuperatiemogelijkheid bestaat op de dag erna, af en toe 8 uur per dag heel goed mogelijk is.
Geef, om functies waarbij af en toe 8 uur per dag moet worden gewerkt niet uit te sluiten, in een dergelijke situatie bij dit beoordelingspunt aan: ‘2. Licht beperkt, kan gemiddeld ongeveer 6 uur per dag werken’ met als toelichting dezelfde toelichting en bij beoordelingspunt 6.3 Uren per week:’3. Beperkt, kan gemiddeld ongeveer 20 uur per week werken’.
Dan worden namelijk ook functies met bijvoorbeeld de volgende combinaties aan de arbeidsdeskundige getoond (zonder een signalering bij beoordelingspunt 6.3):
  • Een dag van 8 uur en drie dagen van 4 uur
  • Een dag van 8 uur twee dagen van 6 uur
  • Twee dagen van 8 uur en een dag van 4 uur
  • Drie dagen van 8 uur (in dat geval ook een signalering bij 6.3 Uren per week)
Zou je in dit geval uitgaande van een gemiddelde van 4 uur per dag, het volgende invullen: ‘3. Beperkt, kan gemiddeld ongeveer 4 uur per dag werken’ met als toelichting: ‘af en toe 8 uur per dag is mogelijk’ dan worden functies met meer dan 6 uur per werkdag niet aan de arbeidsdeskundige niet getoond.
Geef geen beperking aan op een niveau dat ligt tussen de stappen van 2 uur. Maar is een van de in de standaard Verminderde Arbeidsduur (VAD) beschreven uitzonderingsgevallen van toepassing? Vul dan altijd de lagere waarde in. Functies boven het aangegeven niveau en tot en met het eerste hogere niveau worden dan alle geselecteerd met signalering”.

Beoordelingspunt 6.3 Uren per week

“In het CBBS worden urenklassen per week onderscheiden in stappen van 10 uur.
Hanteer bij de beoordeling van het maximaal aantal uren arbeid per dag de standaard VAD.
Geef geen beperking aan op een niveau dat ligt tussen de stappen van 10 uur, tenzij een de van in de standaard VAD beschreven uitzonderingssituaties van toepassing is.
Ga in dat geval als volgt te werk:
  • Vul de lagere waarde in, voor zover het aantal uren per week dat cliënt kan werken niet meer is dan het aangegeven niveau +5;
  • Vul de hogere waarde in, voor zover het aantal uren per week dat cliënt kan werken groter is dan het aangegeven niveau -5;
  • Vermeld in de toelichting het werkelijk aantal uren per week dat cliënt kan werken.
Het niveau van signaleren is bij dit beoordelingspunt niet, zoals bij andere beoordelingspunten, gelegd op het eerstvolgende niveau, omdat dan op voorhand vaststaat dat ook functies met een (veel) te grote omvang arbeidskundig worden gepresenteerd. Bij voorbeeld functies van 29 uur per week terwijl de cliënt ongeveer 20 uur per week kan werken. Daarom is de cesuur gelegd op een niveau tussen twee waarden in.
Bij de score 4 Zeer beperkt, kan gemiddeld 10 uur per week werken: alle functies van meer dan 10 tot en met 15 uur per week.
Beoordeling eisen in arbeid in relatie tot de functionele mogelijkheden door de arbeidsdeskundige. Beoordeel bij signalering de mate waarin de op de functionele mogelijkhedenlijst aangegeven waarde wordt overschreden en hoe vaak dat voorkomt. Ook de mate waarin een cliënt op andere beoordelingspunten het werk aankan, kan een rol spelen bij de afweging in welke mate de werktijd kan worden voerschreden. Overleg bij twijfel met de verzekeringsarts.
Heeft de verzekeringsarts in de toelichting een tussenliggend niveau aangegeven ?
  • Betrek deze informatie dan bij de beoordeling of een functie geschikt is.
  • Bedenk daarbij dat CBBS niet signaleert als de toelichting een niveau vermeldt onder het aangegeven niveau. Ga in dat geval per functie na of de belasting binnen de mogelijkheden van de cliënt valt.
Let ook goed op de samenhang met 6.2 Uren per dag en een eventueel door de verzekeringsarts aangegeven noodzaak tot recuperatie.”
3.5.
De rechtbank overweegt dat, gelet op deze toelichting op het CBBS, de grief van eiseres slaagt. Verweerder heeft dit eveneens onderkend.
3.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij brief van 26 september 2014 de FML aangepast ten aanzien van het item 6.3 “beperkt kan gemiddeld ongeveer 20 uur werken” met toelichting “tot en met 16 uur per week”. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het CBBS geraadpleegd. Dit heeft niet geleid tot bruikbare functies met een hogere urenomvang en loonwaarde dan reeds genoemd in de rapportage bezwaar en beroep van 4 september 2014. Verweerder is dan ook tot de slotsom gekomen dat de restverdiencapaciteit onveranderd 72,14% blijft. Eiseres heeft dit standpunt van verweerder niet weersproken.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat de geconstateerde gebreken aan (de totstandkoming van) het bestreden besluit geen afbreuk doen aan de juistheid van het standpunt van verweerder zoals neergelegd in het primaire besluit. Het primaire besluit ziet immers op de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering per datum in geding, zijnde 29 oktober 2012. Weliswaar is de mate van arbeidsongeschiktheid verlaagd van 81,43% naar 72,14%, maar deze verandering in mate van arbeidsongeschiktheid heeft geen gevolgen voor het ontstaan van het recht op de WGA-uitkering voor [werknemer] De rechtbank verwijst naar de definitie van gedeeltelijk arbeidsgeschikt neergelegd in artikel 5 van de Wet WIA en het bepaalde in artikel 54 van de Wet WIA. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
4.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, draagt de rechtbank verweerder op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.
4.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van der Waal- de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.