In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 november 2014 uitspraak gedaan in een beroep van een werkgever tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De werkgever, eiseres, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV dat een loongerelateerde uitkering had toegekend aan een werknemer met psychische klachten. Eiseres stelde dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord voordat het bestreden besluit werd genomen. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte had nagelaten eiseres uit te nodigen voor een hoorzitting, wat in strijd was met artikel 113 van de Wet WIA. Hierdoor werd het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit werden in stand gelaten, omdat de toekenning van de WGA-uitkering op de juiste wijze was vastgesteld. De rechtbank droeg het UWV op het griffierecht aan eiseres te vergoeden en veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiseres, die op € 974,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.