ECLI:NL:RBROT:2014:9809

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
C-10-461575 - KG ZA 14-999
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbesteding en ondeugdelijke motivering van afwijzing in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, betreft het een kort geding dat is aangespannen door een besloten vennootschap (hierna: eiser) tegen de gemeente Rotterdam (hierna: gedaagde) en een tussenkomende partij. De eiser had ingeschreven op een aanbesteding voor de levering en montage van banden voor voertuigen, maar werd afgewezen op basis van een beoordeling van haar inschrijving. De gemeente Rotterdam had de inschrijving van de eiser als 'omslachtiger en minder duidelijk' beoordeeld, wat de eiser betwistte. De eiser vorderde in kort geding dat de gemeente zou worden verboden de opdracht aan de tussenkomende partij te gunnen en dat de aanbesteding opnieuw zou worden uitgevoerd zonder het subgunningscriterium dat leidde tot de afwijzing.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente Rotterdam niet voldoende objectief had gemotiveerd waarom de inschrijving van de eiser minder goed was dan die van de tussenkomende partij. De gebruikte termen in de afwijzingsbrief waren subjectief en gaven geen duidelijke uitleg over de redenen voor de afwijzing. De rechter benadrukte dat de gemeente een motiveringsplicht heeft en dat de inschrijvingen aan objectieve criteria moeten worden getoetst. Hoewel de gemeente later een meer gedetailleerde motivering gaf, werd deze niet als voldoende beschouwd, omdat de aanvulling niet nieuwe redenen aanvoerde maar slechts een uitwerking was van eerder gegeven redenen.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de vorderingen van de eiser af, maar veroordeelde de gemeente Rotterdam in de proceskosten van de eiser, omdat de gemeente in eerste instantie een onvoldoende motivering had gegeven voor de afwijzing. De vorderingen van de tussenkomende partij werden eveneens afgewezen, omdat er geen belang meer was bij deze vorderingen na de afwijzing van de eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/461575 / KG ZA 14-999
Vonnis in kort geding van 3 december 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. R.W.F. Heijmeriks te Spijkenisse,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Dijkman-Uulders te Rotterdam,
en met tussenkomende partij
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[tussenkomende partij],
gevestigd te [woonplaats],
advocaat mr. C. Visser te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser], de gemeente Rotterdam en [tussenkomende partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de incidentele conclusie tot voeging althans tussenkomst
  • de overgelegde producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van de gemeente Rotterdam
  • de pleitnota van [tussenkomende partij].
1.2.
Ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen daarin te mogen tussenkomen of zich te voegen (artikel 217 Rv.). Het belang van [tussenkomende partij], als inschrijver aan wie de gemeente Rotterdam voornemens is te gunnen, is evident. De voorzieningenrechter heeft daarom ter zitting de vordering toegewezen. Nu [tussenkomende partij] een eigen vordering indient tegen de gemeente Rotterdam is sprake van tussenkomst.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft ingeschreven op een aanbesteding van de gemeente Rotterdam voor de levering en/of montage van banden voor auto’s, bestelauto’s en vrachtwagens. De aanbesteding is vastgelegd in een “Beschrijvend document Europese
openbare aanbesteding” gedateerd 14 juli 2014 (hierna te noemen: het beschrijvend document).
2.2.
In het beschrijvend document staat onder meer dat met de totale raamovereenkomst een geschatte jaaromzet is gemoeid van ongeveer € 470.000,- exclusief btw en dat de raamovereenkomst zal gelden voor een duur van twee jaar, aanvangend op 1 november 2014. Gunningcriterium is de economisch meest voordelige inschrijving.
2.3.
De subgunningcriteria zijn:
-Q1 rijafstand servicewerkplaats (wegingspercentage 40 %)
-Q2 pechcasus (wegingspercentage 30 %)
-Q3 social return (wegingspercentage 30 %).
2.4.
Over subgunningscriterium Q2 vermeldt het beschrijvend document, op bladzijde 17:

02: Pechcasus: Bandenpech met een vuilnisauto
Op de ringweg van de gemeente Rotterdam krijgt een vrachtwagen van [bedrijf] op een
regenachtige zaterdagavond om ca. 23.30 uur in december een klapband links voor. De
chauffeur zet de auto aan de kant van de weg. De chauffeur belt de mobiliteitsservice en
wordt doorverbonden met de bandenleverancier.
De beoordeling van de kwaliteit vindt plaats op basis van de volgende elementen:
1. Beschrijf het proces vanaf het moment van binnenkomst storingsmelding, het proces van uitrukken tot en met het moment dat de serviceauto de reparatie ter plekke heeft afgerond. Waaronder het communicatieproces van de betrokken medewerkers met de opdrachtgever en diens medewerkers.
2. Beschrijving van het proces ten aanzien van KAM, (Kwaliteit, Arbo en Milieu) en veiligheid.
3. Beschrijf in het kort het proces dat er toe leidt dat het voertuig zo snel mogelijk zijn weg kan vervolgen.
4. Beschrijf middels een Risico-inventarisatie, welke risico’s u ziet ten aanzien van de
dienstverlening inzake deze pechcasus.
De beoordeling van de kwaliteit van de pechcasus vindt plaats op een schaal van 0 t/m 100.
Hoe concreter uw beschrijving van de elementen binnen deze pechcasus blijk geeft van
ontzorging van de opdrachtgever en diens medewerkers, hoe hoger de score. Elk element
weegt voor 25% mee en kan per element maximaal 25 punten opleveren. Er kunnen dus
maximaal 100 punten worden gescoord.
De beschrijving ten aanzien van dit criterium mag niet meer dan maximaal 2 pagina’s (A4)
beslaan, enkelzijdig, lettertype Arial, grootte 10, regelafstand tenminste 12 pt.
Enige informatie die de voornoemde maximale omvang overschrijdt zal niet worden
meegenomen in de uiteindelijke beoordeling.
Het beoordelingsteam, bestaande uit twee materiedeskundigen en een onafhankelijke
projectleider, beoordeelt de inschrijvingen ieder afzonderlijk waarna de definitieve score door middeling tot stand komt. Door de individuele beoordelingscommissieleden worden punten toegekend volgens onderstaande tabel.
Het proces wordt begeleid door een senior inkoopadviseur.
Richtlijn
Te behalen punten
Uitmuntend beantwoord
100 punten
Goed beantwoord
80 punten
Voldoende beantwoord
60 punten
Onvoldoende beantwoord
40 punten
Geen antwoord
0 punten
2.5.
[eiser] heeft in de informatieronde geen vragen gesteld over het begrip “ontzorgen.”
2.6.
De gemeente Rotterdam heeft bij brief van 2 oktober 2014 aan [eiser] onder meer medegedeeld:
-dat zowel [eiser] als de enige andere inschrijver, [tussenkomende partij], 100 punten hadden gescoord op de onderdelen Q1 en Q3,
-dat op het onderdeel Q2 (de pechcasus) [eiser] 68 punten had gescoord en [tussenkomende partij] 77,
-dat, na weging van voormelde punten, [eiser] uiteindelijk 91 punten had behaald en [tussenkomende partij] 93 punten,
-dat de gemeente Rotterdam voornemens was om de opdracht aan [tussenkomende partij] te gunnen,
-dat aan [eiser] een termijn van 20 kalenderdagen werd verleend om desgewenst een kort geding procedure aanhangig te maken als zij zich hierin niet kon vinden.
Over het onderdeel Q2 vermeldt deze brief:

Q2 Pechcasus
1. Uw uitwerking van het proces vanaf het moment van binnenkomst storingsmelding, het proces van uitrukken tot en met het moment dat de serviceauto de reparatie ter plekke heeft afgerond, waaronder het communicatieproces van de betrokken medewerkers met de opdrachtgever en diens medewerkers, werd als omslachtiger en minder duidelijk beoordeeld.
2. In uw beschrijving van het proces ten aanzien van KAM, (Kwaliteit, Arbo en Milieu) en veiligheid werden enkele items als minder relevant beoordeeld.
3. In uw beschrijving van het proces dat er toe leidt dat het voertuig zo snel mogelijk zijn weg kan vervolgen, wordt gewerkt met een pechformulier dat ten tijde van een pechmelding door de chauffeur gevuld moet worden, dit werd als minpunt beoordeeld.
4. Uw beschrijving van de Risico-inventarisatie, waarin omschreven welke risico’s u ziet ten aanzien van de dienstverlening inzake deze pechcasus, werd als minder helder en volledig beoordeeld.”.
2.7.
De gemeente Rotterdam heeft aan [eiser] een e-mailbericht gestuurd om 13 oktober 2014, met daarin enige nadere uitleg over de puntentoekenning aan [eiser].
2.8.
De gemeente Rotterdam heeft op 11 november 2014 aan [eiser] een brief gestuurd met daarin een (uitgebreidere) uitleg over de puntentoekenning aan [eiser]. In deze brief staat, met betrekking tot toepassing van de (hiervoor onder rov. 2.4 genoemde) vier criteria van de pechcasus, het volgende:

Ad 1
Het beoordelingsteam is ten aanzien van de beschrijving van het eerste element binnen de pechcasus van mening dat in de uitwerking van het proces vanaf het moment van binnenkomst storingsmelding, het proces van uitrukken tot en met het moment dat de serviceauto de reparatie ter plekke heeft afgerond onvoldoende concreet blijk is gegeven van ontzorging van de Gemeente en haar medewerkers. Ook in de beschrijving van het communicatieproces van de betrokken medewerkers met de opdrachtgever en diens medewerkers komt de ontzorging van de Gemeente en haar medewerkers onvoldoende tot uitdrukking. De beschrijving van het proces is voornamelijk een beschrijving van hoe het proces binnen [eiser] is vormgegeven en is derhalve niet gericht op de ontzorging van de Gemeente en haar medewerkers. In de brief van 2 oktober jl. waarin de gunningsbeslissing aan [eiser] kenbaar is gemaakt is daarnaast aangegeven dat het beoordelingsteam ook het gebruik van het zogenaamde pechformulier als minpunt heeft beoordeeld (dit aspect is in voornoemde brief per abuis opgenomen in de motivatie van het derde element van de pechcasus).Uit de beschrijving van het eerste element van de pechcasus blijkt dat er in het geval van pech een pechserviceformulier beschikbaar wordt gesteld aan de opdrachtgever. Deze moet vervolgens het formulier invullen. Pas als de gevraagde informatie beschikbaar is kan volgens de beschrijving een pechservicemonteur uitrukken. In tegenstelling tot hetgeen in de dagvaarding wordt gesteld, blijkt uit de pechcasus niet dat er gewerkt kan worden met een pechserviceformulier en dat andere communicatiemogelijkheden worden opengehouden. In de beschrijving is immers opgenomen:

De medewerker van PTC [eiser] zal allereerst de meest belangrijke informatie opvragen omtrent het pechgeval. Hiervoor is ook een “pechservice” formulier voor dat beschikbaar wordt gesteld aan de opdrachtgever. De belangrijkste informatie die nodig is alvorens uit te rukken is o.a. kenteken voertuig, soort voertuig, soort probleem (klapband in dit geval) was is voor dit voertuig de bandwiel combinatie, locatie pechgeval (waar op de ringweg Rotterdam), telefoonnummer van de chauffeur van het voertuig, bij wie af te melden nadat pechservice verleend is, etc. Als deze informatie beschikbaar is, kan een pechservice monteur uitrukken.
Uit de beschrijving van [eiser] kon het beoordelingsteam dan ook niet anders afleiden dan dat een medewerker van de Gemeente in alle gevallen van pech eerst het pechformulier moet invullen voordat de pechservice monteur van [eiser] kan uitrukken. Dat er ook sprake zou kunnen zijn van andere communicatie-manieren en dat deze “juist naar voren zijn gehaald” komt in de beschrijving van [eiser] niet naar voren.
[eiser] behaalde op grond van deze beoordeling gemiddeld 60 punten.
Ad 2
Het beoordelingssysteem is ten aanzien van de beschrijving van het tweede element binnen de pechcasus van mening dat de beschrijving van het proces ten aanzien van KAM (Kwaliteit, Arbo en Milieu) en veiligheid (meer dan) voldoende is beschreven. Kanttekening is dat het proces ten aanzien van KAM vooral is toegespitst op de organisatie van [eiser] en niet concreet is gericht op de ontzorging van de Gemeente en haar medewerkers.
[eiser] behaalde op grond van deze beoordeling gemiddeld 73,3 punten.
Ad 3
Het beoordelingsteam is ten aanzien van de beschrijving van het derde element binnen de pechcasus van mening dat de beschrijving van het proces dat ertoe leidt dat het voertuig zo snel mogelijk zijn weg kan vervolgen, onvoldoende concreet is gericht op de ontzorging van de Gemeente en haar medewerkers. De beschrijving bestaat voornamelijk uit een opsomming van een aantal voorwaarden waaraan moet worden voldaan wil er sprake zijn van een snelle afhandeling van de pechservice. Alleen de bereikbaarheid van de pechservicedienst en de wijze waarop zorg wordt gedragen voor de chauffeur van het voertuig dat pech heeft, geeft blijk van de ontzorging van de medewerkers van de Gemeente. Voor het overige geeft de opsomming naar de mening van het beoordelingsteam onvoldoende blijk van de ontzorging van de Gemeente en haar medewerkers. Dit werd als minpunt beoordeeld.
[eiser] behaalde op grond van deze beoordeling gemiddeld 60 punten.
Ad 4
Het beoordelingsteam heeft de beschrijving van het vierde element binnen de pech casus, de Risico – inventarisatie en de beschrijving van de risico’s die [eiser] ziet ten aanzien van de dienstverlening inzake deze pechcasus, als goed beoordeeld. De beschrijving bevat een overzicht van de belangrijkste risico’s en een omschrijving van de wijze waarop deze risico’s worden beperkt.
[eiser] behaalde op grond van deze beoordeling gemiddeld 80 punten.
De beoordeling van de kwaliteit van de door [eiser] uitgewerkte pechcasus komt hiermee uit op (gemiddeld) 68,3 punten (80 + 73,3 + 60 + 80/4).
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat de beoordelingscriteria op grond waarvan de pechcasus is beoordeeld duidelijk in het beschrijvend document zijn weergegeven. Hier zijn door de verschillende inschrijvers ook geen vragen over gesteld. Ook blijkt dat het beoordelingsteam de beoordeling van de door [eiser] uitgewerkte pechcasus heeft gebaseerd op de beoordelingscriteria zoals die in het beschrijvend document zijn opgenomen. Dit betekent dat de beoordeling objectief en overigens ook feitelijk juist is verlopen. De gemeente heeft derhalve gehandeld in overeenstemming met de beoordelingsmethoden zoals die vooraf aan de inschrijvers bekend is gemaakt.
Tenslotte heeft de brief van 2 oktober jl. waarin de gunningbeslissing is opgenomen kennelijk de suggestie gewekt dat de Gemeente de verschillende inschrijvingen met elkaar heeft vergeleken. Dat is echter niet het geval. De inschrijvingen zijn conform de vooraf vastgestelde beoordelingsmethoden onafhankelijk van elkaar beoordeeld….”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de gemeente Rotterdam te verbieden tot gunning van het project [project] aan [tussenkomende partij] Bandenservice b.v. over te gaan, althans de gemeente Rotterdam te verbieden tot gunning van het project [project] aan een ander dan [eiser];
2. de gemeente Rotterdam te veroordelen tot heraanbesteding c.q. tot het opnieuw aanbesteden van het project nummer [project], waarbij subgunningscriterium Q2 achterwege wordt gelaten en wordt vervangen door een objectief vast te stellen gunningcriterium, althans binnen 4 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de voorlopige gunning aan [tussenkomende partij] in te trekken, althans deze ongeldig te verklaren op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat de gemeente Rotterdam na betekening van het vonnis nalatig blijft om aan de inhoud van het vonnis te voldoen. [eiser] stelt daartoe het volgende.
3.2.
Volgens de gemeente Rotterdam was de inschrijving van [eiser] op het onderdeel Q2 (de pechcasus) sub 1“omslachtiger en minder duidelijk.” Dit is een onjuiste en ongrijpbaar subjectieve formulering, er mag slechts met objectieve criteria worden gewerkt. Hetzelfde geldt voor de formulering “minder relevant” bij Q2 sub 2. Ten aanzien van Q2 sub 3 gaat de gemeente Rotterdam ten onrechte er van uit dat [eiser] werkt met een pechformulier. [eiser] heeft in de inschrijving slechts opgegeven dat gewerkt kán worden met een pechformulier. Ten aanzien van Q2 sub 4 is gesteld dat de inschrijving van [eiser] “minder helder en volledig” was. Ook dit is subjectief. In deze motivering wordt niet duidelijk aan de hand van welke criteria de beoordeling heeft plaatsgevonden. Op alle vier de onderdelen is de motivering subjectief en niet voor [eiser] verifieerbaar; het is aan [eiser] niet duidelijk gemaakt op grond van welke objectieve criteria [tussenkomende partij] het hier beter heeft gedaan.
3.3.
De gemeente Rotterdam bezigt de term “ontzorging.” Het is [eiser] niet duidelijk wat de gemeente Rotterdam met deze term bedoelt en volgens [eiser] is “ontzorging” niet als (sub) gunningcriterium opgenomen in het beschrijvend document, zodat sprake is van toetsing aan een niet vooraf kenbaar gemaakt gunningcriterium.
3.4.
De gemeente Rotterdam voert verweer.
3.5.
[tussenkomende partij] vordert, samengevat, afwijzing van de vordering van [eiser] en veroordeling van de gemeente Rotterdam om, voor zover zij de opdracht nog wenst te verstrekken, deze opdracht aan [tussenkomende partij] te gunnen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard der zaak.
4.2.
De stellingname van [eiser] is in hoofdzaak dat de motivering van haar afwijzing niet deugt. In zoverre gaat het verweer van de gemeente Rotterdam en [tussenkomende partij] niet op dat [eiser] hierover vragen had moeten stellen reeds tijdens de aanbestedingsprocedure. Van een inschrijver mag een proactieve houding gevergd worden bij onduidelijkheden in de aanbestedingsdocumenten, maar niet voor zover de aanbestedingsdocumenten wel duidelijk zijn maar de motivering van de afwijzing niet. Dit oordeel geldt overigens niet voor de term “ontzorgen” (waarop hierna zal worden teruggekomen).
4.3.
Op de gemeente Rotterdam rust een motiveringsplicht. Artikel 2.130 van de Aanbestedingswet 2012 bepaalt hierover, voor zover van belang:

1. De mededeling van de gunningsbeslissing aan iedere inschrijver of gegadigde bevat de relevante redenen voor die beslissing, alsmede een nauwkeurige omschrijving van de opschortende termijn, bedoeld in artikel 2.127, eerste lid, die van toepassing is.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder relevante redenen in ieder geval verstaan de kenmerken en voordelen van de uitgekozen inschrijving alsmede de naam van de begunstigde of de partijen bij de raamovereenkomst.
4.4.
Vooropgesteld moet worden dat enige mate van subjectiviteit inherent is aan de beoordeling van kwalitatieve criteria. Weliswaar staat dat - enigszins - op gespannen voet met de objectieve beoordelingssystematiek van het aanbestedingsrecht en de daarop toepasselijke beginselen van transparantie en gelijke behandeling, maar het behoeft - op zichzelf - nog niet mee te brengen dat ook daadwerkelijk sprake is van strijd met dat recht c.q. die beginselen. Van belang is dat (i) zodanige criteria worden geformuleerd dat het voor een kandidaat-inschrijver volstrekt duidelijk is aan welke kwaliteitseisen hij moet voldoen, (ii) de inschrijvingen aan de hand van een zo objectief mogelijk systeem worden beoordeeld, en (iii) de aanbestedende dienst zijn uiteindelijke keuze motiveert op een wijze die het voor de afgewezen inschrijvers mogelijk maakt om (a) de wijze waarop de beoordeling heeft plaatsgevonden te toetsen en (b) te controleren of de beoordeling de (voorlopige) gunningsbeslissing rechtvaardigt. Een aanbestedende dienst is gehouden om de inschrijving overeenkomstig de door hem gestelde eisen te beoordelen en mag geen afwegingsregels of subcriteria voor de gunningscriteria toepassen die zij niet vooraf ter kennis van de inschrijvers heeft gebracht, omdat anders in strijd met het transparantie- en gelijkheidsbeginsel zou worden gehandeld (zie HvJ EU 24 januari 2008, C-532/06, Lianakis/Alexandroupolis en gerechtshof Den Haag, 21 februari 2012, LJN: BV6808).
4.5.
De voorzieningenrechter mag niet op de stoel van de aanbestedende dienst gaan zitten bij het beoordelen van een inschrijving; hij dient slechts marginaal te toetsen of de door de aanbesteder uitgevoerde beoordeling – de puntenscore plus motivering – van de inschrijving voldoende grondslag vindt in de aanbestedingsstukken. Het is niet aan de voorzieningenrechter om kwalificaties als “goed” of “zeer goed” aan onderdelen van de inschrijving te hechten. Aan de aangewezen beoordelaars komt dan ook de nodige vrijheid toe, te meer nu zij geacht mogen worden te zijn aangewezen vanwege hun specifieke deskundigheid. Bij de weging van de beoordeling – welk cijfer wordt toegekend – is de beoordelingscommissie vrij. Slechts indien sprake zou zijn van procedurele dan wel inhoudelijke onjuistheden dan wel onduidelijkheden die zouden kunnen meebrengen dat de (voorlopige) gunningsbeslissing niet deugt, is plaats voor ingrijpen door de rechter.
4.6.
Naar voorlopig oordeel zijn de door de gemeente Rotterdam in haar afwijzingsbrief gebezigde termen als “omslachtiger,” “minder duidelijk,” “minder relevant,” en “minder helder en volledig” niet objectief, althans niet zonder meer. Deze termen geven immers slechts aan dát een inschrijving op enig onderdeel minder goed is. Een deugdelijke motivering vereist echter dat ook wordt uitgelegd waaróm een inschrijving op enig onderdeel minder goed is. De voorzieningenrechter onderschrijft de stelling van [eiser] dat de motivering van de afwijzing van haar inschrijving in de brief van de gemeente Rotterdam van 2 oktober 2014 niet adequaat is. De daarin gebezigde termen houden slechts een waardeoordeel in zonder dat dit vergezeld gaat van een objectieve onderbouwing daarvan.
4.7.
Naar voorlopig oordeel heeft echter de gemeente Rotterdam in haar brief van 11 november 2014 haar afwijzing alsnog voorzien van een adequate, voldoende objectieve motivering op het in geding zijnde onderdeel Q2 (de pechcasus), op grond van volgende:
-ten aanzien van eis 1 maakt de gemeente Rotterdam duidelijk dat de inschrijving van [eiser] voornamelijk betrekking heeft op het proces bij [eiser] zelf, zonder duidelijk te maken op welke wijze sprake is van de vereiste “ontzorging.”
De stelling van [eiser] dat de term “ontzorging” niet terug is te vinden in het beschrijvend document, is feitelijk onjuist. Deze term is terug te vinden op (de onder de feiten geciteerde) bladzijde 17 van het beschrijvend document.
De stelling van de advocaat van [eiser] ter zitting dat de term “ontzorging” een onduidelijke term is wordt niet door de voorzieningenrechter onderschreven. Het woord spreekt voor zich. Deze stelling vindt bovendien geen steun in de verklaring van de cliënt van deze advocaat, die ter zitting verklaarde dat het hem wél duidelijk was wat met de term “ontzorging” werd bedoeld, zij het dat deze cliënt de mening was toegedaan dat niet valt in te zien wat er nog meer valt te ontzorgen dan op de wijze die zij in haar inschrijving had beschreven. Afgezien hiervan had [eiser] hierover tijdens de informatieronde vragen moeten stellen aan de gemeente Rotterdam, als zij de term niet duidelijk vond.
De stelling van [eiser] dat haar inschrijving slechts vermeldt dat gewerkt kán worden met een pechformulier en dat daarmee niet gezegd is dat daadwerkelijk van een pechformulier gebruik zal worden gemaakt, faalt. De gemeente Rotterdam heeft op basis van de door [eiser] in haar inschrijving gebezigde tekst (die hiervoor is opgenomen als onderdeel van de brief van de gemeente Rotterdam van 11 november 2014) alleszins mogen menen dat [eiser] bij een pechmelding (altijd) eerst een pechformulier gaat invullen voordat [eiser] zich op weg begeeft. [eiser] wil haar inschrijving een lezing geven die niet berust op de tekst daarvan.
Overigens, ook als deze stelling van [eiser] feitelijk wel juist zou zijn, dan zou dat haar nog niet kunnen baten. Als gewerkt kán worden met een pechformulier, dan doet dat, in die gevallen waarin dat formulier daadwerkelijk wordt gebruikt, nog steeds afbreuk aan de vereiste ontzorging, omdat dan langer moet worden gewacht op de hulp van [eiser].
-ook ten aanzien van eis 2 maakt de gemeente Rotterdam duidelijk dat de inschrijving van [eiser] voornamelijk betrekking heeft op het proces bij [eiser] zelf, zonder duidelijk te maken op welke wijze sprake is van de vereiste “ontzorging.”
-ten aanzien van eis 3 maakt de gemeente Rotterdam eveneens duidelijk waarom de inschrijving van [eiser] in onvoldoende mate blijk geeft van de vereiste ontzorging.
-ten aanzien van eis 4 heeft de gemeente Rotterdam 80/4 punten toegekend aan [eiser]. Dit is 20 punten, op een totaal van 25 punten. Volgens de door de gemeente Rotterdam gehanteerde tabel betekent dit op dit onderdeel (geëxtrapoleerd tot 80 van de in totaal te behalen 100 punten): goed. Het wekt wel enige bevreemding dat dit onderdeel nu als goed wordt omschreven, daar waar de inschrijving van [eiser] in de oorspronkelijke afwijzingsbrief op dit onderdeel slechts de negatieve kwalificatie bevat van “minder helder en volledig.” Dat valt niet licht met elkaar te rijmen en wijst er dan ook nog niet op dat de gemeente Rotterdam haar motiveringsplicht vanaf aanvang steeds voldoende serieus heeft genomen.
4.8.
Aan het oordeel dat de gemeente Rotterdam alsnog adequaat de afwijzing van [eiser] heeft gemotiveerd, doet niet af dat in het KPN-arrest van de Hoge Raad van 7 december 2012 ( ECLI:NL:HR:2012:BW9233), dat overigens is gewezen onder het vorig regime van de aanbestedingswet respectievelijk van de toenmalige Wet implementatie rechtsbeschermingsrichtlijn aanbesteden (Wira), is geoordeeld dat een latere aanvulling van de relevante redenen in beginsel niet mogelijk is. Een uitzondering kan volgens de Hoge Raad gerechtvaardigd zijn in het geval van door de aanbestedende dienst aannemelijk te maken bijzondere redenen of omstandigheden. Het (toenmalige) art. 6 lid 1 Wira verzette zich volgens de Hoge Raad er niet tegen dat in de gunningsbeslissing vermelde redenen door de aanbestedende dienst later nader worden toegelicht, zij het dat deze mogelijkheid haar begrenzing vindt daar, waar in feite sprake is van het aanvoeren van nieuwe redenen.
4.9.
In het oordeel wordt betrokken dat [eiser] zich niet (wezenlijk) heeft verzet tegen de latere aanvulling van gronden door de gemeente Rotterdam en dat de aanvulling van gronden geen nieuwe redenen bevat, maar slechts een uitwerking vormt van reeds gegeven redenen. Voorts is van belang dat, zo de vordering van [eiser] wel zou zijn toegewezen, dit hoogstens zou hebben betekend dat de gemeente Rotterdam zou zijn opgedragen om alsnog een deugdelijke motivering te geven voor de afwijzing van [eiser]. Dit zou er in wezen slechts op zijn neergekomen dat de gemeente Rotterdam haar brief van 11 november 2014 na het wijzen van onderhavig vonnis ten tweeden male zou hebben moeten versturen naar [eiser]. [eiser] heeft weliswaar een geheel nieuwe aanbestedingsprocedure gevorderd maar daar zou toch al geen aanleiding voor hebben bestaan. Er is naar voorlopig oordeel niets mis geweest met de aanbestedingsprocedure. Alleen de motivering van de afwijzing was in eerste instantie te mager.
4.10.
[eiser] is op goede gronden naar de rechter gestapt. [eiser] heeft pas een adequate motivering verkregen voor haar afwijzing nadat de onderhavige procedure al aanhangig was gemaakt. Er is sprake van nodeloos door de gemeente Rotterdam veroorzaakte proceskosten. De gemeente Rotterdam zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. Deze kosten worden begroot op 816,- aan salaris advocaat (standaard tarief kot geding volgens de Liquidatietarieven), € 608,- aan griffierecht en € 77,52 aan explootkosten dagvaarding.
4.11.
De vorderingen van [tussenkomende partij] zullen worden afgewezen. Niet valt in te zien welk belang [tussenkomende partij] nog heeft bij haar vorderingen, nu de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat de gemeente Rotterdam voornemens is om af te wijken van haar voornemen om met [tussenkomende partij] in zee te gaan. Proceskosten in de procedure tegen [tussenkomende partij] zijn door [eiser] en door de gemeente Rotterdam niet of nauwelijks gemaakt, zodat een proceskostenveroordeling hier achterwege kan blijven.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt de gemeente Rotterdam, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van [eiser], tot op heden begroot op € 1.501,52;
5.3.
wijst de vorderingen van [tussenkomende partij] af en verstaat dat in de procedure van [tussenkomende partij] als tussenkomende een proceskostenveroordeling achterwege kan blijven.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2014. [1]

Voetnoten

1.2517/2009