ECLI:NL:RBROT:2014:996

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
2125978
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en mededelingsplicht bij schadeverzekering

In deze zaak, die voor de kantonrechter te Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de rechtsgeldigheid van de opzegging van een schadeverzekering. [eiseres] had op 6 juli 2010 een aanvraag ingediend voor een schadeverzekering voor haar auto, waarbij zij bepaalde vragen op het aanvraagformulier met 'Nee' had beantwoord. De verzekering werd op 12 juli 2010 afgesloten. Na de diefstal van de auto op 21 december 2012, heeft [gedaagde] de verzekering opgezegd, omdat [eiseres] niet had voldaan aan haar mededelingsplicht. De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] verplicht was om alle relevante informatie te verstrekken die van belang was voor [gedaagde] bij het aangaan van de verzekering. Dit omvatte ook het strafrechtelijke verleden van haar man, die als belanghebbende bij de verzekering werd aangemerkt. De kantonrechter concludeert dat [gedaagde] de verzekering rechtsgeldig heeft opgezegd, omdat zij bij kennis van de ware stand van zaken de verzekering niet zou hebben afgesloten. De vordering van [eiseres] om de opzegging ongedaan te maken en om een uitkering te ontvangen, wordt afgewezen. Tevens wordt [eiseres] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 2125978 CV EXPL 13-28083
uitspraak: 21 februari 2014
vonnis van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. J.C. van der Tak te Bergen op Zoom,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
gemachtigden: mr. J.H. Duyvensz en mr. A. Thissen te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid met ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 10 juni 2013 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het vonnis van 8 oktober 2013 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 28 november 2013.
In verband met het vertrek van kantonrechter mr. M.A.J.M. van Sprundel-Jansen is deze zaak overgenomen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin. De kantonrechter heeft de uit-spraak van het vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten. Deze feiten zijn door de ene partij gesteld en door de andere partij erkend of niet weersproken.
2.1
[eiseres] heeft op 6 juli 2010 (via tussenpersoon Voogd & Voogd Verzekeringen) bij [gedaagde] een aanvraag gedaan voor het afsluiten van een schadeverzekering voor een auto (een Audi met [kenteken]). Op het aanvraagformulier is de voorgedrukte naam ‘[A]’ (de man van [eiseres]) doorgehaald en vervangen door ‘[eiseres]’. Het aanvankelijk op de tweede pagina ingevulde beroep is vervangen door een ander beroep.
2.2
[eiseres] heeft op het aanvraagformulier de volgende vragen met ‘Nee’ beantwoord:
Bent u of een andere belanghebbende bij deze verzekering, in de laatste 8 jaar als verdachte of ter uitvoering van een opgelegde (straf)maatregel, in aanraking geweest met politie of justitie in verband met:
• wederrechtelijk verkregen of te verkrijgen voordeel, zoals diefstal, verduistering, bedrog, oplichting, valsheid in geschrifte of poging(en) daartoe;
• wederrechtelijke benadeling van anderen, zoals vernieling of beschadiging, mishandeling, afpersing en afdreiging of enig misdrijf gericht tegen de persoonlijke vrijheid of tegen het leven of poging(en) daartoe;
• overtreding van de Wet wapens en munitie, de opiumwet of de wet economische delicten?
Bent u of een andere belanghebbende bij deze verzekering in de laatste 5 jaar in verband met een verkeersdelict (voorwaardelijk) veroordeeld tot gevangenisstraf of hechtenis of is aan een van hen bij vonnis (voorwaardelijk) de rijbevoegdheid ontzegd?
Heeft enige maatschappij u of een andere belanghebbende in de laatste 8 jaar een verzeke-ring geweigerd, opgezegd of bijzondere voorwaarden gesteld?
2.3
De verzekering is op 12 juli 2010 tot stand gekomen.
2.4
De man van [eiseres] heeft op 21 december 2012 namens zichzelf en namens [eiseres] aan-gifte gedaan van diefstal van de bij [gedaagde] verzekerde auto.
2.5
[gedaagde] schrijft in een brief aan [eiseres] van 26 februari 2013, voor zover nu van belang:
In het kader van de diefstalmelding is Levisson Schade Onderzoek & Advies ingeschakeld. Uw echtgenoot [A] heeft in de verklaring aan Levisson (…) aangegeven dat hij circa 6 tot 7 jaar geleden in aanraking is geweest met justitie. Uw echtgenoot heeft voor een mishandeling een taakstraf gekregen. Ook heeft uw echtgenoot circa 7 jaar geleden een ontzegging van de rijbevoegdheid gehad van 6 maanden in verband met het rijden onder invloed en moest hij een cursus volgen. Ook werd uw echtgenoot circa 7 jaar geleden een verzekering geweigerd in verband met de veroordeling voor het rijden onder invloed. Deze informatie heeft u niet meegedeeld op de door Voogd & Voogd Verzekeringen gestelde slotvragen bij aangaan van de verzekering.
2.6
[gedaagde] heeft de verzekering opgezegd.

3.De vordering

[eiseres] vordert (1) voor recht te verklaren dat [gedaagde] de verzekeringsovereenkomst tussen partijen niet rechtsgeldig heeft opgezegd, (2) [gedaagde] te veroordelen aan [eiseres] te betalen de dagwaarde van de auto op de dag van de diefstal en (3) de registratie van [eiseres] in het inter-ne incidentenregister ongedaan te maken, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
[eiseres] stelt dat zij niet had hoeven begrijpen dat het strafrechtelijke verleden van haar man een rol speelde bij het aanvragen van de verzekering. Het begrip ‘belanghebbende’ is niet duidelijk. [gedaagde] moet zelf voorkomen dat zij onbekend blijft met voor haar van belang zijnde informatie. In het geval [eiseres] haar mededelingsplicht wel geschonden heeft, heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd waarom zij bij bekendheid met de juiste gegevens de ver-zekering niet gesloten zou hebben. Opzegging van de verzekering is slechts mogelijk bij opzet en daarvan is geen sprake.

4.Het verweer

[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van procedure (de nakosten daaronder begrepen).
[gedaagde] voert aan dat [eiseres] had moeten weten of begrijpen dat haar man, als regelmatige gebruiker van de auto, belanghebbende bij de verzekeringsovereenkomst is. Dat [eiseres] dit ook wist volgt uit verschillende feiten. Er is wat de man van [eiseres] betreft sprake van zowel een negatief verzekeringsverleden als een negatief strafrechtelijk verleden. Als [gedaagde] dit had geweten had zij de overeenkomst niet gesloten. Zij wil in de toekomst ook geen over-eenkomsten met [eiseres] aangaan, vandaar dat zij haar in het incidentenregister opgenomen heeft.

5.De beoordeling

5.1
mededelingsplicht
5.1.1
[eiseres] was verplicht voor het sluiten van de overeenkomst met [gedaagde] aan [gedaagde] alle informatie te verstrekken die zij kende of moest kennen en waarvan zij wist of moest weten dat deze informatie voor [gedaagde] van belang was bij de vraag of zij [eiseres] wilde verzekeren (artikel 7:928 lid 1 BW). Feiten over een strafrechtelijk verleden van [eiseres] of van de derde van wie de belangen bij het aangaan van de verzekering ook zouden worden gedekt, hoefde [eiseres] alleen te beantwoorden na een uitdrukkelijk in die richting, in niet voor misverstand vatbare termen, gestelde vraag (artikel 7:928 lid 5 BW).
5.1.2
De man van [eiseres] heeft bij de aangifte van diefstal van de auto en/of bij onderzoeks-bureau Levisson verklaard dat de Audi van hem was (naast de verklaring overigens dat de auto van [eiseres] was) en dat hij ook gebruiker van de auto was. Hieruit kan afgeleid worden dat de man van [eiseres] zich als (mede-)eigenaar van de auto beschouwde en dat hij die auto ook gebruikte. De stelling van [eiseres] dat haar man uitsluitend een andere auto gebruikte, die van hun zoon, is niet geloofwaardig. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, verdraagt dit zich in elk geval al niet met het relaas van de man van [eiseres] ten overstaan van de politie. Hij verklaart daar immers dat hij de auto op 12 december 2012 heeft neergezet en dat hij hem de volgende dag (waarop hij hem, zo begrijpt de kantonrechter, weer wilde gaan gebruiken), niet meer aantrof. Dit doet eerder vermoeden dat hij niet ongewoon was de auto te gebruiken. Het wordt er daarom voor gehouden dat de auto (op zijn minst) een gezamen-lijk bezit van [eiseres] en haar man was en dat zij allebei van die auto gebruik maakten. Zij hadden dus beiden belang bij de verzekering.
5.1.3
Op het aanvraagformulier voor de verzekering stond aanvankelijk de man van [eiseres] vermeld als degene die de verzekering aanvroeg. Naar [gedaagde] onweersproken stelt is ook eerst het beroep van de man van [eiseres] ingevuld en daarna vervangen door het beroep van [eiseres]. [gedaagde] trekt hieruit de conclusie dat het de bedoeling was de verzekering op naam van de man van [eiseres] aan te vragen maar dat hierop teruggekomen is toen er (naar het oor-deel van de kantonrechter in niet voor misverstand vatbare termen) werd gevraagd naar het strafrechtelijke verleden van de aanvrager of een ‘andere belanghebbende’. [eiseres] betwist deze conclusie van [gedaagde] eigenlijk niet. Dat [eiseres] de term ‘belanghebbende’ niet be-greep valt gelet op het voorgaande niet vol te houden. Dat de aanvrager van de verzekering is gewijzigd van de man van [eiseres] in [eiseres], geeft aan dat [eiseres] wel degelijk wist dat het strafrechtelijke verleden van haar man, van wie aangenomen mag worden dat hij én (mede-)
eigenaar én gebruiker van de auto was, voor [gedaagde] een obstakel zou zijn bij het sluiten van een verzekering.
5.1.4
De stelling van [eiseres] dat, kort gezegd, de verzekerde Audi uitsluitend van haar was en dat zij niet wist wat op het aanvraagformulier onder ‘belanghebbende’ werd verstaan, is op grond van het voorgaande niet houdbaar. [eiseres] heeft niet aan haar mededelingsplicht voldaan door het aanvraagformulier niet naar waarheid in te vullen.
5.2
opzegging verzekering
5.2.1
De verzekeraar die ontdekt dat de verzekeringnemer heeft gehandeld met het opzet hem te misleiden of die bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben afgesloten, kan de overeenkomst binnen twee maanden na ontdekking met dadelijke ingang opzeggen (artikel 7:929 lid 2 BW).
5.2.2
Het acceptatiebeleid van Allianz Groep (waartoe [gedaagde] behoort) houdt in dat als zich een van de situaties voordoet die staan op de door [gedaagde] overgelegde lijst (productie 8 conclusie van antwoord), de verzekering in beginsel niet wordt afgesloten. Op die lijst staan ‘ontzegging rijbevoegdheid’ en ‘strafrechtelijk verleden’. Als [gedaagde] op de hoogte was geweest van het verleden van de man van [eiseres], die als belanghebbende bij de verzekering moet worden aangemerkt en waarover op het aanvraagformulier vragen zijn gesteld, is het op grond van dit toelatingsbeleid aannemelijk dat [gedaagde] de verzekering niet afgesloten zou hebben. In de acht jaar voorafgaand aan het sluiten van de verzekering is de man van [eiseres] immers strafrechtelijk veroordeeld in verband met mishandeling (tot een taakstraf) en heeft hij een ontzegging van de rijbevoegdheid gekregen. [eiseres] stelt dat een redelijk handelend verzekeraar in dat geval de verzekeringsaanvraag niet zonder meer geweigerd zou hebben, maar zij onderbouwt deze stelling niet, bijvoorbeeld door te stellen en aan te tonen dat andere verzekeringsmaatschappijen minder streng zijn op dit punt. Dit zou zich overigens ook niet snel verdragen met de door [eiseres] niet betwiste omstandigheid dat aan haar man eerder een verzekering is geweigerd wegens de aan hem opgelegde rijontzegging.
5.2.3
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde] de verzekering rechtsgeldig opgezegd heeft. De vordering voor recht te verklaren dat dit niet zo is wordt daarom afgewezen.
5.3
uitkering
Als niet is voldaan aan de mededelingsplicht, bestaat niettemin recht op een uitkering in de in artikel 7:930 lid 2 en 3 BW genoemde gevallen, maar niet als de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten (artikel 7:930 lid 4 BW). Zoals ook onder 5.2.2 overwogen, is het aannemelijk dat [gedaagde], als zij op de hoogte was geweest van de feiten uit het verleden van de man van [eiseres], de verzekering niet zou hebben gesloten. Gelet hierop is [gedaagde] niet gehouden alsnog een uitkering aan [eiseres] te doen. Ook dat onderdeel van de vordering wordt afgewezen.
5.4
opzet
Ook in het geval de verzekeringnemer of de derde heeft gehandeld met het opzet de verze-keraar te misleiden, bestaat geen recht op een uitkering (artikel 7:930 lid 5 BW). Het onder 5.2.1 ook genoemde artikel 7:929 lid 2 BW bepaalt dat ook in het geval de verzekeringne-mer heeft gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden, de verzekeraar de overeen-komst binnen twee maanden na ontdekking met dadelijke ingang kan opzeggen. Omdat het niet betalen van een uitkering en de opzegging van de verzekering gegrond is op het feit dat de verzekering niet gesloten zou zijn als [gedaagde] op de hoogte was geweest van de ware stand van zaken, hoeft niet beoordeeld te worden of [eiseres] het opzet heeft gehad [gedaagde] te misleiden.
5.5
incidentenregister
[eiseres] vordert [gedaagde] te gelasten haar registratie in het interne incidentenregister van Allianz Nederland Groep ongedaan te maken. Voor toewijzing van dit onderdeel van de vordering is gelet op de uitkomst van deze procedure geen aanleiding.
5.6
proceskosten
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de proce-dure. De door [gedaagde] (voorwaardelijk) gevorderde afwikkelingskosten (nakosten) worden afgewezen, nu voldoende gegevens ontbreken om die kosten nu te kunnen begroten. Als tussen partijen een geschil ontstaat over de omvang van die kosten, staat het [gedaagde] vrij de kantonrechter te verzoeken deze te begroten op grond van artikel 237 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vast-gesteld op € 500,00 aan salaris voor de gemachtigden (2 punten van € 250,00 per punt), te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening, met afwijzing van de door [gedaagde] gevorderde nakosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
721