ECLI:NL:RBROT:2015:10183

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
3772943 VV EXPL 15-29
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot oproep door bedrijfsarts en loonvordering in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, het Consulaat-Generaal van de Federale Republiek Brazilië. De werknemer vorderde onder andere dat het Consulaat haar zou oproepen voor een vervolgspreekuur bij de bedrijfsarts en haar loon zou doorbetalen. De werknemer was sinds 7 augustus 2014 arbeidsongeschikt en had op 12 november 2014 een opzegging van haar arbeidsovereenkomst ontvangen, terwijl zij nog steeds ziek was. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging in strijd was met het opzegverbod tijdens ziekte, zoals vastgelegd in artikel 7:670 lid 1 BW. Hierdoor bleef de arbeidsovereenkomst in stand en had de werknemer recht op doorbetaling van haar salaris. De rechter veroordeelde het Consulaat om de werknemer binnen zeven dagen na betekening van het vonnis op te laten roepen door de bedrijfsarts en haar salaris vanaf 1 januari 2015 door te betalen, inclusief wettelijke rente en verhoging. De vordering van het Consulaat in reconventie werd afgewezen, en het Consulaat werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 3772943 VV EXPL 15-29
uitspraak: 10 maart 2015
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres in conventie/gedaagde in reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie bij exploot van dagvaarding van 9 februari 2015,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. W.K. van Briemen te Utrecht,
tegen
DeFederale Republiek Brazilië,
zetelend te Brasilia (Brazilië),
meer speciaal het
Consulaat-Generaal van de Federale Republiek Brazilië,
kantoorhoudend te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. E. van Houweninge Graftdijk te ’s-Hertogenbosch.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres in conventie/gedaagde in reconventie] ” en “Consulaat”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van het exploot van dagvaarding van
9 februari 2015, met (34) producties.
1.2
Bij brieven van 10 en 16 februari 2015 zijn van de zijde van [eiseres] nog aanvullende producties (35 tot en met 37) in het geding gebracht.
1.3
Op 11 februari 2015 is ter griffie een conclusie antwoord, tevens houdende eis in reconventie met (20) producties van het Consulaat ontvangen.
1.4
Voorts zijn op 16 februari 2015 nog aanvullende producties (21 en 22) van het Consulaat ontvangen.
1.5
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op
17 februari 2015. Daarbij is [eiseres] in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mevrouw W.K. van Briemen, terwijl aan de zijde van het Consulaat is verschenen de Consul-Generaal de heer [naam persoon 1] , vergezeld door de tolk mevrouw
[naam tolk] en bijgestaan door de gemachtigde mevrouw mr. E. van Houweninge Graftdijk. Partijen hebben aan de hand van hun overgelegde pleitaantekeningen hun standpunten nader toegelicht. Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekening gehouden.
1.6
De datum voor de uitspraak van dit vonnis is bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 21 februari 2011 bij het Consulaat werkzaam in de functie van administratief medewerkster, aanvankelijk op basis van een contract voor bepaalde tijd van een jaar, welk contract daarna tweemaal voor dezelfde duur is verlengd en vanaf 21 februari 2014 is omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Uit hoofde van haar functie verricht [eiseres] administratieve en secretariële werkzaamheden, waarin zij zich onder andere toelegt op het voorbereidende werk voor het aanvragen van paspoorten en de administratieve afhandeling daarvan.
2.2
Het loon van [eiseres] bedraagt thans € 2.000,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten, bij een arbeidsduur van 40 uur per week.
2.3
Wegens de plotselinge uitval op 15 januari 2014 van de Vice-Consul, die hoofd was van de accounting afdeling, heeft het Consulaat [eiseres] verzocht om vanaf die datum werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de accounting afdeling.
2.4
Op 7 juli 2014 heeft [eiseres] zich ziekgemeld als gevolg van een door haar als hoog ervaren werkdruk. Op 18 juli 2014 is zij voor halve dagen gaan werken, conform het advies van haar huisarts. Op 28 juli 2014 heeft [eiseres] zich opnieuw ziekgemeld.
2.5
Op 7 augustus 2014 is door de bedrijfsarts een probleemanalyse opgesteld, waarin deze aangeeft dat [eiseres] vanwege haar klachten (zowel van fysieke aard als mentale overbelasting), die werkgerelateerd zijn, niet in staat om eigen en passende werkzaamheden uit te voeren. Als advies wordt gegeven om voorafgaand aan de vakantie van [eiseres] een plan van aanpak op te stellen en een ‘koffiemoment’ te plannen, waarna [eiseres] bij terugkomst van haar vakantie op 27 september 2014 kan reïntegreren volgens het opbouwschema dat de eerste twee weken 50% wordt gewerkt en daarna wekelijks met een uur uitbreiden.
2.6
Op 18 augustus 2014 heeft het Consulaat [eiseres] verzocht de door haar meegenomen spullen, betreffende een zwart papieren notebook, bankpasje en sleutels van de bureaulade te retourneren aan het Consulaat. [eiseres] heeft deze zaken op 29 augustus 2014 bij het Consulaat ingeleverd.
2.7
Op 1 september 2014 heeft het Consulaat het door haar ingevulde Plan van Aanpak aan [eiseres] gestuurd, waarin zij voorstelt dat [eiseres] in het kader van de reïntegratie zal reïntegreren op de afdeling legalisaties.
2.8
Met ingang van 29 september 2014 is [eiseres] conform het advies van de bedrijfsarts gestart met het verrichten van werkzaamheden volgens het opbouwschema op de afdeling legalisaties.
2.9
Op 27 oktober 2014 heeft [eiseres] de heer [naam persoon 1] , de Consul, middels een schriftelijke verklaring verzocht om een afspraak te maken bij de bedrijfsarts wegens toenemende last van rugpijn. De heer [naam persoon 1] heeft deze verklaring voor ontvangst getekend, maar aan het verzoek van [eiseres] verder geen gehoor gegeven.
2.1
Vanaf 3 november 2014 heeft [eiseres] gedurende anderhalve week haar volledig aantal overeengekomen uren gewerkt.
2.11
Op 6 november 2014 heeft [eiseres] het Consulaat schriftelijk verlof gevraagd voor een bezoek aan de huisarts. Na verkregen toestemming van het Consulaat heeft [eiseres] op 12 november 2014 om 9.00 uur haar huisarts geconsulteerd. In aansluiting op dit huisartsbezoek heeft [eiseres] mevrouw [naam persoon 2] , medewerker van de afdeling personeelszaken, op de hoogte gebracht dat zij op advies van haar huisarts halve dagen diende te werken.
2.12
Diezelfde dag, een uur later, werd [eiseres] bij de heer [naam persoon 1] geroepen. In het bijzijn van twee Vice-Consuls heeft de heer [naam persoon 1] de arbeidsovereenkomst met [eiseres] opgezegd wegens een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie. Bij brief van diezelfde datum heeft het Consulaat de opzegging tegen 1 januari 2015 (abusievelijk staat in de brief vermeld 2014, hetgeen door het Consulaat bij e-mail van 19 november 2014 is hersteld in
1 januari 2015) schriftelijk bevestigd.
2.13
Op 13 november 2014 heeft [eiseres] haar ziekmelding (nogmaals) telefonisch aan mevrouw [naam persoon 2] doorgegeven.
2.14
Op eigen initiatief heeft [eiseres] op 25 november 2014 het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht, die heeft geoordeeld dat er sprake was van (gezondheids)klachten, die berustten op een ziekte of gebrek die negatief beïnvloed werden door de verstoorde arbeidsverhoudingen. De bedrijfsarts adviseerde om met elkaar in gesprek te gaan. De bedrijfsarts heeft het Consulaat hieromtrent overigens niet gehoord.
2.15
Bij brief van 27 november 2014 heeft de gemachtigde van [eiseres] de vernietigbaarheid van de opzegging ingeroepen.
2.16
Op 30 december 2014 heeft [eiseres] haar loon over de maand december 2014 alsmede een eindafrekening ontvangen.
2.17
Het Consulaat heeft op 6 februari 2015 een (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. De behandeling daarvan zal plaatsvinden ter zitting van 24 maart 2015.

3..De vordering en de grondslag daarvan

3.1
[eiseres] heeft, overeenkomstig de dagvaarding, onder overlegging van stukken gevorderd, bij wijze van voorlopige voorziening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het Consulaat te veroordelen om [eiseres] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis op te laten roepen door de bedrijfsarts voor een vervolgspreekuur in het kader van de re-integratie en de mate van arbeids(on)geschiktheid te laten beoordelen op straffe van een dwangsom van € 250,-- (zegge: tweehonderdvijftig euro) per dag gedurende welke het Consulaat in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
- het Consulaat te veroordelen om [eiseres] , nadat zij door de bedrijfsarts (al of niet gedeeltelijk) geschikt is bevonden om haar werkzaamheden te hervatten, toe te laten tot haar werk en haar daar, voor de uren ten aanzien waarvan zij arbeidsgeschikt wordt geacht én voor zover zij daartoe medisch gezien in staat is, in de gelegenheid te stellen de werkzaamheden te verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van eveneens
€ 250,-- (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor iedere dag of gedeelte van een dag dat het Consulaat in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
- het Consulaat te veroordelen om aan [eiseres] te betalen:
1) het ongekorte salaris vanaf 1 januari 2015 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd ad € 2.000,-- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en de premie zorgverzekering ad € 171,30 bruto per maand = € 2.331,30 bruto per maand;
2) de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over:
- € 2.331,30 bruto vanaf 11 februari 2015 = € PM;
- € 307,39 bruto vanaf 5 december 2014 (toen de inhouding volgens de loonspecificatie heeft plaatsgevonden) = € 153,70 bruto (50%).
3) één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over de hiervoor onder de punten 1) tot en met 2) genoemde bedragen, vanaf respectievelijk 5 december 2014, dan wel 11 februari 2015 dan wel voor wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarden en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar zijn geworden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen, tot aan de dag der algehele voldoening;
- het Consulaat te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ad € 2.559,15 (incl.
kantoorkosten en btw) alsmede de kosten van deze procedure, de nakosten daarbij inbegrepen.
3.2
Aan haar vordering heeft [eiseres] , naast de onder 2. genoemde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat de arbeidsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichtingen vanaf 1 januari 2015 is blijven voortbestaan, aangezien het Consulaat de arbeidsovereenkomst in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte ex artikel 7:670 lid 1 BW heeft opgezegd. [eiseres] was op
12 november 2014 nog steeds (voortdurend) arbeidsongeschikt. Een (tussentijdse) hersteldmelding is er niet. Bovendien heeft de bedrijfsarts [eiseres] met ingang van
12 november 2014 volledig ziek geacht. Ook heeft [eiseres] gedurende haar reïntegratie vanaf 29 september 2014 niet die werkzaamheden verricht, die zij voorafgaand aan haar uitval -vanaf 14 januari tot 7 juli 2014- heeft verricht op de accounting afdeling, terwijl de Consul haar heeft toegezegd dat [eiseres] permanent op deze afdeling werkzaam mocht blijven. Het Consulaat dient haar ongekorte loon en alle overige emolumenten vanaf
1 januari 2015 door te betalen en de verplichtingen uit hoofde van de Wet Verbetering Poortwachter na te komen. [eiseres] wil haar reïntegratie zo spoedig mogelijk hervatten om in de toekomst haar functie weer volledig uit te kunnen oefenen.
[eiseres] vordert daarnaast vergoeding van 3,33 vakantiedagen ad € 307,39 die ten onrechte door het Consulaat op haar loon in mindering zijn gebracht. Tot slot maakt [eiseres] aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten, welke kosten redelijk zijn. Zij heeft zich immers door de opstelling van het Consulaat genoodzaakt gezien om zich in een vroeg stadium en voorafgaand aan de procedure tot haar gemachtigde te wenden. De buitengerechtelijke kosten van [eiseres] bedragen € 2.559,15, zoals blijkt uit de declaraties van haar gemachtigde die zij als producties heeft overgelegd. De werkzaamheden bestonden uit besprekingen, het bestuderen van stukken, het voeren van correspondentie met het Consulaat etc.
in reconventie
3.3
Het verweer van [gedaagde] strekt primair tot niet ontvankelijk verklaring van het Consulaat in haar vordering, dan wel tot afwijzing of ontzegging daarvan en subsidiair tot matiging daarvan, met veroordeling van het Consulaat in de proceskosten.
[gedaagde] stelt daartoe dat voor een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding terughoudendheid op zijn plaats is en dat het Consulaat niet heeft gesteld danwel heeft doen blijken dat zij een spoedeisend belang heeft bij deze vordering. Bovendien heeft [gedaagde] de betreffende zaken op 29 augustus 2014, en daarmee binnen de door het Consulaat gestelde termijn, ingeleverd.
3.3
De overige stellingen van [gedaagde] , zowel in conventie als in reconventie, worden als hier herhaald en ingelast beschouwd en voor zover nodig worden die stellingen in het kader van de beoordeling van de vordering besproken.

4..Het verweer

in conventie

4.1
Het Consulaat heeft verweer gevoerd tegen de vordering en daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – primair aangevoerd dat geen sprake is van het opzegverbod tijdens ziekte en de opzegging van de arbeidsovereenkomst derhalve rechtsgeldig is geschied. In de periode van 3 tot en met 12 november 2014 heeft [eiseres] haar werkzaamheden immers fulltime hervat. Van aangepast werk in het kader van reïntegratie was geen sprake. Dat [eiseres] vanaf het begin van haar reïntegratie niet meer op de accounting afdeling werkzaam was, had niets met haar ziekte te maken maar met de afspraak dat [eiseres] slechts tijdelijk op de accounting afdeling zou werken, totdat een nieuw hoofd van die afdeling was gearriveerd en hij/zij in staat was de afdeling te leiden.
Subsidiair, voor het geval wordt geoordeeld dat de opzegging niet geldig is, verklaart het Consulaat zich bereid Doppert te laten oproepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts. De vordering tot oplegging van een dwangsom dient te worden afgewezen, omdat er in verband met het maken van een afspraak enige tijd overheen zal gaan totdat [eiseres] een bezoek kan brengen aan de bedrijfsarts.
De vordering tot wedertewerkstelling moet worden afgewezen, omdat de arbeidsrelatie onherstelbaar verstoord is, terugkeer op de werkvloer [eiseres] overigens ook geen goed zal doen en het Consulaat inmiddels een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ingediend, dat op korte termijn wordt behandeld. Het restitutierisico verzet zich daarnaast tegen toewijzing van de vordering tot betaling van de vakantiebijslag, premie ziektekostenverzekering, wettelijke verhoging en wettelijke rente. Hetzelfde geldt voor de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten. Er wordt een buitensporig hoog bedrag gevorderd, gelet op het beperkte contact tussen partijen nadat de arbeidsovereenkomst was opgezegd.
in reconventie
4.2
Door geruime tijd, te weten van 18 augustus 2014 tot 29 augustus 2014, te weigeren het zwarte notebook, sleutels en bankpasje aan het Consulaat te retourneren tijdens haar afwezigheid tijdens ziekte, heeft [gedaagde] zich niet als een goed werknemer gedragen en heeft zij artikel 17.2 van de arbeidsovereenkomst, dat ziet op vertrouwelijkheid, overtreden. Ingevolge het boetebeding van artikel 19.1 is [gedaagde] daarom de in dat artikel genoemde boete verschuldigd, hetgeen het Consulaat heeft berekend op een bedrag van € 21.000,00. Het Consulaat vordert primair betaling van dit bedrag, althans subsidiair een voorschot daarop.
4.3
De overige stellingen van het Consulaat, zowel in conventie als in reconventie, worden als hier herhaald en ingelast beschouwd en voor zover nodig worden die stellingen in het kader van de beoordeling van de vordering besproken.

5. De beoordeling van de vordering

in conventie
5.1
Naar haar aard is de loonvordering spoedeisend, zodat [eiseres] daarin kan worden ontvangen.
5.2
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of het Consulaat gehouden is om ook vanaf 1 januari 2015 aan [eiseres] loon te betalen.
5.3
Een dergelijke vordering is in het kader van een kort geding procedure alleen toewijsbaar als (ten minste) met een redelijke mate van zekerheid kan worden aangenomen dat de bodemrechter, als het gaat om de periode vanaf 1 januari 2015, het bestaan van een arbeidsverhouding tussen het Consulaat en [eiseres] zal aannemen. Er zal dan ook - voorlopig - moeten worden beoordeeld de vraag of de arbeidsovereenkomst is beëindigd als gevolg van de opzegging van het Consulaat per 1 januari 2015.
5.4
Artikel 7:670 lid 1 BW bepaalt dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet kan opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. In het onderhavige geval is de arbeidsovereenkomst door het Consulaat op 12 november 2014 opgezegd terwijl [eiseres] arbeidsongeschikt was.
Er is immers geen hersteldmelding danwel (objectieve) medische informatie op basis waarvan het Consulaat mag concluderen dat [eiseres] weer in staat moet worden geacht om (volledig) haar arbeid te verrichten. Het is niet aan een werkgever om dat zelf te beoordelen. Bij twijfel omtrent de gezondheidstoestand van de werknemer en de eventuele beperkingen die daaruit voor het verrichten van de arbeid voortvloeien, dient de werkgever, die verantwoordelijkheid draagt voor ziekteverzuimbegeleiding en reïntegratie, de werknemer te laten oproepen voor medisch onderzoek. Dat is niet gebeurd, waardoor er in rechte van dient te worden uitgegaan dat [eiseres] vanaf 7 juli 2014 ongeschikt is voor haar eigen werkzaamheden, zoals dat op 7 augustus 2014 is geoordeeld door de bedrijfsarts, en dat die arbeidsongeschiktheid nog altijd voortduurt. Dit klemt temeer nu [eiseres] op woensdagochtend 12 november 2014 - de dag waarop haar arbeidsovereenkomst is opgezegd - met toestemming van het Consulaat naar haar huisarts is geweest en dat zij kort daarvoor nog op 27 oktober 2014 heeft verzocht aan het Consulaat om een afspraak te maken bij de bedrijfsarts. Hierdoor was het Consulaat bekend met het feit dat [eiseres] op
12 november 2014 kennelijk nog zodanige medische klachten ondervond en er dus van een volledig herstel (nog) geen sprake was. Het opzegverbod tijdens ziekte, zoals bedoeld in artikel 7:670 lid 1 BW, is in de onderhavige situatie dan ook van kracht.
5.5
Aangezien [eiseres] tijdig de vernietigbaarheid van de opzegging heeft ingeroepen, is de opzegging nietig en is de arbeidsovereenkomst in stand gebleven, totdat daaraan op andere wijze (voor zover thans relevant door ontbinding door de kantonrechter) een einde komt. Onder deze omstandigheden maakt [eiseres] terecht aanspraak op doorbetaling van haar salaris. Nu artikel 13 van de arbeidsovereenkomst bepaalt dat gedurende de eerste 52 weken van ziekte 100% van het loon dient te worden uitbetaald, is de bij wege van voorlopige voorziening gevorderde doorbetaling van het volledige salaris vanaf 1 januari 2015, met inbegrip van de premie zorgverzekering toewijsbaar. Het door het Consulaat aangehaalde restitutierisico kan daaraan niet afdoen.
5.6
De vordering tot betaling van een bedrag van € 307,39 bruto aan vergoeding wegens 3,33 onterecht ingehouden vakantiedagen, is eerst opeisbaar zodra de eindafrekening opeisbaar is. Nu het dienstverband nog niet is beëindigd, wordt dit deel van de vordering afgewezen. Hetzelfde geldt voor de vakantietoeslag, die gedurende de arbeidsovereenkomst wordt uitbetaald in de maand mei.
5.7
Hoewel met het voortbestaan van de arbeidsovereenkomst in principe ook de overige uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, onder meer op het gebied van reïntegratie, door partijen dienen te worden nageleefd, zal de vordering van [eiseres] tot wedertewerkstelling, althans om het Consulaat middels een dwangsom te gebieden mee te werken aan de reïntegratie, worden afgewezen in afwachting van de uitkomst van de door het Consulaat inmiddels aangevangen procedure strekkende tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, in welke zaak de mondelinge behandeling reeds is bepaald. Op grond van wat partijen in de stukken en ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht, is het naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter in hoge mate waarschijnlijk dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn zal worden ontbonden. Een - in verband daarmee kortstondige - terugkeer van [eiseres] op de kleinschalige werkvloer bij het Consulaat, zuks tegen de uitdrukkelijke wil van het Consulaat in, zal slechts escalerend werken, hetgeen niet in het belang van [eiseres] moet worden geacht.
5.8
Nu het Consulaat zowel in haar conclusie van antwoord als ter mondelinge behandeling heeft gesteld bereid te zijn [eiseres] te laten oproepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts, ziet de kantonrechter geen aanleiding aan deze – toegezegde – verplichting een dwangsom te verbinden.
5.9
De gevorderde wettelijke rente is ingevolge artikel 6:119 BW toewijsbaar vanaf het moment dat het verzuim is ingetreden. Het verzuim treedt in indien het loon niet, zoals in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst is bepaald, zal worden betaald op de 8e werkdag van de maand. De wettelijke rente zal in overeenstemming daarmee worden toegewezen.
5.1
Nu vaststaat dat het salaris over januari 2015 niet tijdig door het Consulaat is voldaan, worden de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de daarover gevorderde wettelijke rente toegewezen, met dien verstande dat de wettelijke verhoging wordt gematigd tot 10%.
5.11
Ten aanzien van de door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten oordeelt de kantonrechter dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toepassing mist, aangezien de schuldenaar geen natuurlijk persoon is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voor-werk II.
Hoewel [eiseres] heeft gesteld - en met declaraties heeft onderbouwd - dat zij een veelheid aan kosten aan haar gemachtigde heeft moeten voldoen, heeft zij nagelaten concreet te stellen welke voor vergoeding in aanmerking komende buitengerechtelijke kosten precies door haar zijn gemaakt, dat wil zeggen andere kosten dan die waarvoor de wettelijke regeling van de proceskostenveroordeling reeds een vergoeding pleegt in te sluiten. De enkele stelling van [eiseres] dat deze kosten worden gevorderd voor de werkzaamheden die zien op een traject van overleg en het zoeken van een minnelijke regeling, kunnen de kosten in ieder geval niet dragen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan. De vordering met betrekking tot voldoening van de buitengerechtelijke kosten zal dan ook worden afgewezen.
in reconventie
5.12
Ingevolge vaste jurisprudentie is ten aanzien van een geldvordering in kort geding terughoudendheid geboden en moeten dienaangaande naar behoren feiten en/of omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden (HR 14 april 2000, NJ 2000/489). Het Consulaat heeft geen omstandigheden aangedragen waaruit het vereiste spoedeisende belang bij toewijzing van de vordering kan worden afgeleid. Reeds om die reden kan het door haar gevorderde (voorschot)bedrag niet worden toegewezen, nog daargelaten dat de mogelijkheid tot verrekening gedurende de arbeidsovereenkomst zeer beperkt is. De overige door [gedaagde] in dit verband gevoerde verweren, te weten dat het Consulaat akkoord is gegaan met de overdracht van de zaken op 29 augustus 2014 en dat er sprake is van een restitutierisico, kunnen verder buiten beschouwing blijven.
5.13
Als de zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gestelde partij wordt het Consulaat in de proceskosten veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
in conventie
veroordeelt het Consulaat om [eiseres] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis op te laten roepen door de bedrijfsarts voor een vervolgspreekuur in het kader van de reïntegratie en de mate van arbeids(on)geschiktheid te laten beoordelen;
veroordeelt het Consulaat om aan [eiseres] te betalen:
1) het salaris vanaf 1 januari 2015 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd ad € 2.000,-- bruto per maand, te vermeerderen met de premie zorgverzekering ad € 171,30 bruto per maand;
2) de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het onder 1) bedoelde bedrag vanaf 11 februari 2015 en daarna telkens vanaf de 8e werkdag van elke maand;
3) de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW, beperkt tot 10%, over het onder 1) bedoelde bedrag;
4) de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over hetgeen hiervoor onder 3) is toegewezen, te rekenen vanaf de dag dat het Consulaat in verzuim is tot aan de dag der algehele voldoening;
in reconventie
wijst de vordering van het Consulaat af;
in conventie en in reconventie
veroordeelt het Consulaat in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 172,19 aan verschotten en € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
364