ECLI:NL:RBROT:2015:1088

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
C-10-447969 - HA ZA 14-358
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.L. de Gruijl-van Benthem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijk geschil over de geldigheid van een koopoptie op een onverdeelde helft van een woning in de nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen vier erfgenamen over de geldigheid van een koopoptie die door de erflaatster is verleend aan een van de erfgenamen. De erflaatster, mevrouw [moeder], is op 22 mei 2012 overleden. In haar testament van 11 oktober 1985 zijn de erfgenamen ieder voor ¼ deel gerechtigd tot de nalatenschap. De erflaatster had bij notariële akte op 22 juni 2006 een koopoptie verleend aan [gedaagde1] voor de onverdeelde helft van de woning, met een koopprijs van 61,6% van de waarde op het moment van uitoefening van de optie. De eisers, [eiser1] en [eiser2], vorderen de nietigheid van deze koopoptie, terwijl de gedaagden, [gedaagde1] en [gedaagde2], verweer voeren.

De rechtbank oordeelt dat de koopoptie niet nietig is op grond van artikel 4:4 lid 1 BW, omdat de erflaatster haar uiterste wil niet heeft herroepen. Ook is er geen sprake van nietigheid op basis van artikel 4:4 lid 2 BW, omdat de overeenkomst slechts betrekking heeft op een specifiek goed en niet op de gehele nalatenschap. De rechtbank concludeert dat de koopoptie rechtsgeldig is en dat [gedaagde1] het recht heeft om de onverdeelde helft van de woning te kopen voor 61,6% van de waarde daarvan op het moment van uitoefening van het recht. De vorderingen van [eiser1] en [eiser2] worden afgewezen, terwijl in reconventie wordt bepaald dat de onverdeelde helft van de woning aan [gedaagde1] wordt toegescheiden voor een bedrag van € 88.858,--. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/447969 / HA ZA 14-358
Vonnis van 18 februari 2015
in de zaak van

1.[eiser1],

wonende te Ameide,
2.
[eiser2],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. S.H. van Os te Zeist,
tegen

1.[gedaagde1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde2],
wonende te[woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J. Brouwer te Veenendaal.
Partijen zullen hierna respectievelijk[eiser1] en [eiser2] en [gedaagde1] en [gedaagde2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 juli 2014
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging en (voorwaardelijke) aanvulling van eis in conventie
  • de akte uitlating van [gedaagde1] en [gedaagde2]
  • de antwoordakte wijziging van eis van [gedaagde1] en [gedaagde2]
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 september 2014
  • de akte houdende bezwaar vermeerdering/wijziging van eis van [gedaagde1] en [gedaagde2]
  • de antwoordakte van[eiser1] en [eiser2].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en in reconventie

2.1.
Op 22 mei 2012 is te Utrecht overleden mevrouw [moeder], moeder van[eiser1], [eiser2], [gedaagde1] en [gedaagde2] (hierna: de erflaatster). Blijkens testament van 11 oktober 1985 zijn[eiser1], [eiser2], [gedaagde1] en [gedaagde2] ieder voor ¼ deel gerechtigd tot de nalatenschap van erflaatster.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Dordrecht van 2 november 2005 is tussen erflaatster en de heer [vader] (hierna: de vader) de echtscheiding uitgesproken. Tot de huwelijksgoederengemeenschap van erflaatster en vader behoorde – voor zover thans nog van belang – de voormalige echtelijke woning gelegen aan de[woning] (hierna: de woning). Erflaatster en vader waren bij convenant van 10 januari 2006 overeengekomen dat de woning aan erflaatster zou worden toegescheiden onder uitbetaling van de helft van de waarde daarvan aan vader. De waarde van de woning is daarbij bepaald op € 375.000,--. Omdat erflaatster niet in staat was een en ander zelf te financieren, is direct nadat de woning op 22 juni 2006 aan erflaatster is toegescheiden, de onverdeelde helft van de woning door erflaatster aan [gedaagde1] geleverd voor een bedrag van € 187.500,--. De woning werd toen al bewoond door erflaatster en [gedaagde1] tezamen.
2.3.
Bij notariële akte van eveneens 22 juni 2006 is door erflaatster aan [gedaagde1] het recht verleend om bij het overlijden van erflaatster haar aandeel in de woning te kopen (hierna: de koopoptie). De koopprijs is daarbij gesteld op 61,6% van de waarde van de onverdeelde helft van de woning op het moment van uitoefening van de koopoptie door [gedaagde1]. In deze akte is tevens een boetebepaling ten laste van erflaatster opgenomen tot een bedrag van
€ 30.000,--.
2.4.
De nalatenschap is nog niet verdeeld.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser1] en [eiser2] vorderen - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de koopoptie nietig is voor zover de koopprijs is bepaald op het percentage van 61,6%, [gedaagde1] en [gedaagde2] te gebieden hun medewerking te verlenen aan het opstellen van een boedelbeschrijving door een notaris waarbij aan hen de eed wordt afgenomen, te bepalen dat [gedaagde1] haar aandeel in een bedrag van € 4.000,-- van de nalatenschap heeft verbeurd, een gebruikersvergoeding vast te stellen ten laste van [gedaagde1] voor het tot de nalatenschap van erflaatster behorende onverdeelde gedeelte van de woning, en de nalatenschap te verdelen, met veroordeling van [gedaagde1] en [gedaagde2] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde1] en [gedaagde2] voeren verweer.
3.3.
Bij wijziging/voorwaardelijke vermeerdering van eis vorderen[eiser1] en [eiser2] thans voor recht te verklaren dat de gehele koopoptie nietig is en - naast het eerder gevorderde - vorderen zij, voor zover [gedaagde1] niet bereid is mee te werken aan overname van het onderverdeelde deel van de woning op de wijze zoals door hen wordt voorgestaan, een deskundige te benoemen voor de vaststelling van een redelijke vraagprijs voor de woning, vast te stellen dat als bodemprijs voor de verkoop van de woning aan een derde heeft te gelden een bedrag van € 271.000,--, en [gedaagde1] te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de volledige woning zo nodig onder vaststelling van een dwangsom.
3.4.
[gedaagde1] en [gedaagde2] maken bezwaar tegen deze eiswijziging en voorwaardelijke vermeerdering.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[gedaagde1] en [gedaagde2] vorderen - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, mr. [notaris]te benoemen tot notaris ten overstaan van wie door partijen de eed kan worden afgelegd over de omvang en inhoud van de boedelbeschrijving, de onverdeelde helft van de woning op basis van de koopoptie toe te scheiden aan [gedaagde1] onder de verplichting aan haar onder de notaris een bedrag van € 58.124,78 te storten, het saldo van de nalatenschap vast te stellen op € 107.372,87 + PM, de verdeling van de nalatenschap te bepalen aldus dat aan [eiser2],[eiser1] en [gedaagde2] elk wordt toegekend een bedrag van € 26.843,22 + PM, met machtiging aan de notaris alle daartoe noodzakelijke rechtshandelingen namens partijen te verrichten met indeplaatsstelling en onder veroordeling van[eiser1] en [eiser2] in de kosten van het geding.
3.7.
[eiser1] en [eiser2] voeren verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De rechter ten overstaan van wie de comparitie van partijen is gehouden, is om organisatorische redenen niet in staat dit vonnis te wijzen.
4.2.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
4.3.
De rechtbank zal allereerst ingaan op het bezwaar van [gedaagde1] en [gedaagde2] tegen de eiswijziging en de voorwaardelijke eisvermeerdering in conventie.
4.4.
Met [gedaagde1] en [gedaagde2] is de rechtbank van oordeel dat de, zij het voorwaardelijke, eisvermeerdering van[eiser1] en [eiser2] ontoelaatbaar is. Partijen zijn het vanaf het overlijden van erflaatster steeds erover eens geweest dat het aandeel van erflaatster in de woning naar [gedaagde1] zou gaan. Partijen twistten tot op heden voornamelijk over de waarde waartegen die helft aan [gedaagde1] zou worden overgedragen. Het is in strijd met de goede procesorde om in zo’n laat stadium van de procedure ineens het standpunt te huldigen dat de woning dan maar aan een derde moet worden verkocht. Aan de voorwaardelijke eisvermeerdering wordt dan ook voorbijgegaan.
4.5.
[eiser1] en [eiser2] stelden zich aanvankelijk op het standpunt dat de koopoptie nietig was voor zover de koopprijs is bepaald op het percentage van 61,6%. Aan deze stelling lag ten grondslag dat hier in feite sprake was van een onwettige making nu zulks alleen bij testament kan geschieden. Na het schriftelijk debat tussen partijen, waarbij [gedaagde1] en [gedaagde2] ook nog zijn ingegaan op de vraag of wellicht sprake was van een quasi-legaat, hebben[eiser1] en [eiser2] kennelijk ingezien dat hun argument geen hout sneed en hebben zij de grondslag van de betreffende vordering aldus gewijzigd dat de gehele overeenkomst tussen erflaatster en [gedaagde1] nietig is op basis van artikel 4:4 BW. Nu in het lichaam van de dagvaarding ook al over nietigheid van de totale overeenkomst is gerept én [gedaagde1] en [gedaagde2] nog uitgebreid zijn ingegaan op de eventuele nietigheid op grond van artikel 4:4 BW, komt de eiswijziging op dit punt niet ontoelaatbaar voor.
4.6.1.
Beoordeeld zal dan ook worden de stelling van[eiser1] en [eiser2] dat de koopoptie ofwel moet worden aangemerkt als een voor het openvallen van de nalatenschap door erflaatster verrichte rechtshandeling ertoe strekkende haar te belemmeren in haar vrijheid om bevoegdheden uit te oefenen welke haar krachtens Boek 4 BW met betrekking tot die nalatenschap toekwamen ofwel is gelijk te stellen aan een overeenkomst strekkende tot beschikking over een nog niet opengevallen nalatenschap in zijn geheel of over een evenredig deel daarvan.
4.6.2.
Uit hoofde van Boek 4 BW heeft een ieder het recht een uiterste wil te maken en te herroepen. Ook erflaatster had die rechten. De uiterste wilsbeschikking van erflaatster dateert van 11 oktober 1985. Op basis hiervan zijn[eiser1], [eiser2], [gedaagde1] en [gedaagde2] ieder tot ¼ gedeelte gerechtigd in de nalatenschap. Dat erflaatster bij akte van 22 juni 2006 de koopoptie is overeengekomen brengt niet mee dat zij haar uiterste wil niet meer zou hebben kunnen herroepen. Als zij dit had gewild, had het gewoon gekund. Van nietigheid als bedoeld in artikel 4:4, lid 1 BW is derhalve geen sprake.
4.6.3.
Uit de tekst van artikel 4:4, lid 2 BW volgt dat overeenkomsten die slechts zien op bepaalde goederen uit een nalatenschap met werking na de dode, niet met nietigheid worden bedreigd. Een optiebeding is dan ook rechtsgeldig, tenzij deze betrekking heeft op de gehele nalatenschap. Daarvan is te dezen echter geen sprake; de koopoptie behelst slechts één goed uit de nalatenschap van erflaatster. Waarom erflaatster deze koopoptie is overeengekomen doet in het geheel niet ter zake.
4.6.4.
Uit het vorenstaande volgt dat de koopoptie rechtsgeldigheid heeft, zodat [gedaagde1] het recht heeft de onverdeelde helft van de woning te kopen voor 61,6% van de waarde daarvan op het moment van uitoefening van dat recht.
4.7.
Voor de uiteindelijke vaststelling van het saldo van de nalatenschap van erflaatster is vervolgens van belang te weten welke waarde voor de berekening van de koopoptie als uitgangspunt moet worden genomen. Nadat partijen aanvankelijk het kennelijk erover eens waren dat als waarde van de (gehele) woning het getaxeerde bedrag van € 288.500,-- in aanmerking moest worden genomen, stelt [gedaagde1] zich thans op het standpunt dat van een lager bedrag, te weten € 271.000,-- moet worden uitgegaan op basis van een weer latere taxatie. [gedaagde1] heeft op basis van het oorspronkelijke bedrag ook voorstellen voor de verdeling van de nalatenschap aan[eiser1] en [eiser2] gedaan. De rechtbank acht het in strijd met de redelijkheid en billijkheid als [gedaagde1] daar thans op terugkomt. [gedaagde1] heeft dus het recht op koop van de onverdeelde helft van de woning voor een bedrag van 61,6% van de helft van € 288.500,-- is € 88.858,--.
5.8.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen is namens[eiser1] en [eiser2] verklaard dat de boedelbeschrijving thans compleet is en dat zij ermee instemmen dat notaris mr. [notaris]voor de afwikkeling van de nalatenschap zorgdraagt. Aan de zijde van [gedaagde1] en [gedaagde2] is verklaard dat ten aanzien van de boedelbeschrijving geen geschilpunten meer bestaan. Uit de stukken kan verder worden opgemaakt dat alle vier de erfgenamen bij de notaris de eed zullen afleggen. De over en weer gedane vorderingen met betrekking tot de boedelbeschrijving behoeven derhalve geen behandeling en beslissing meer.
5.9.
[eiser1] en [eiser2] vorderen te bepalen dat [gedaagde1] haar aandeel heeft verbeurd in een bedrag van € 4.000,-- dat door haar vlak vóór het overlijden van erflaatster van een rekening van erflaatster zou zijn opgenomen en niet aan de notaris zou zijn opgegeven. [gedaagde1] daarentegen stelt dat zij na overleg met en met medeweten en instemming van de notaris in de periode van 14 tot en met 20 juni 2012, dus ná het overlijden van erflaatster, in totaal een bedrag van € 4.000,-- heeft opgenomen van een rekening van erflaatster en dat zij dit bedrag op 20 juni 2012 onder de notaris heeft gestort. Nu [gedaagde1] dit naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam met bescheiden heeft gestaafd en mede gelet op hetgeen de notaris in het e-mailbericht van 3 januari 2013 aan de erfgenamen hieromtrent heeft bericht, zal de vordering van[eiser1] en [eiser2] op dit onderdeel worden afgewezen.
5.10.
[eiser1] en [eiser2] vorderen van [gedaagde1] een gebruiksvergoeding voor de woning van € 480,-- per maand ingaande per datum overlijden van erflaatster. [gedaagde1] verzet zich daar tegen. Vooropgesteld wordt dat [gedaagde1] eigenaresse was en is van de onverdeelde helft van de woning. Samen met erflaatster had zij het gebruik van de woning. Als niet betwist staat vast dat [gedaagde1] de lasten van de gehele woning, dus niet slechts van haar onverdeelde helft, draagt. Onder deze omstandigheden is het niet redelijk en billijk aan [gedaagde1] een gebruiksvergoeding voor de onverdeelde helft van erflaatster in de woning op te leggen. Ook op dit punt faalt de vordering van[eiser1] en [eiser2].
5.11.
[gedaagde1] en [gedaagde2] noemen in hun eis in reconventie diverse door de rechtbank vast te stellen bedragen. Deze bedragen zijn echter gebaseerd op een lagere waarde van de woning ten behoeve van de uitoefening van de koopoptie door [gedaagde1] als waarvan naar het oordeel van de rechtbank thans moet worden uitgegaan. Nu [gedaagde1] en [gedaagde2] hebben verzuimd (subsidiair) te vorderen dat deze bedragen in goede justitie worden vastgesteld, rest de rechtbank niets anders dan de desbetreffende vorderingen van hen af te wijzen.[eiser1] en [eiser2] vorderen wel dat de rechtbank de verdeling in goede justitie vaststelt. Zij laten echter na te vermelden hoe de verdeling er volgens hen uit zou moeten zien. Dit deel van de vordering van[eiser1] en [eiser2] zal dan ook als onvoldoende concreet worden afgewezen. Volstaan zal worden met hetgeen hierna in het dictum onder de vordering in reconventie is vermeld.
5.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
wijst de vorderingen af;
in reconventie:
bepaalt dat de onverdeelde helft van de woning op basis van de koopoptie aan [gedaagde1] wordt toegescheiden voor een bedrag van € 88.858,--;
bepaalt dat de nalatenschap wordt verdeeld met inachtneming van deze koopsom;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in conventie en in reconventie:
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.L. de Gruijl-van Benthem en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2015.
120/666