ECLI:NL:RBROT:2015:1200

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
C-10-458077 - HA ZA 14-877
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in arbeidsovereenkomst en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak gaat het om een bevoegdheidsincident dat is ontstaan in het kader van een arbeidsovereenkomst tussen eiser, die als bestuurder werkzaam was bij LSI PROJECT INVESTMENT N.V., en de vennootschap zelf. Eiser is per 1 november 2013 ontslagen als bestuurder en vordert in de hoofdzaak een ontslagvergoeding van € 510.779,20 bruto, vermeerderd met rente en kosten. LSI heeft de rechtbank verzocht om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter, stellende dat de vordering van eiser niet onder de bevoegdheid van de rechtbank valt, maar onder die van de kantonrechter, omdat het een arbeidszaak betreft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij op basis van artikel 2:241 BW bevoegd is om kennis te nemen van alle rechtsvorderingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst, ook na het vennootschapsrechtelijke ontslag van eiser. De rechtbank wijst de incidentele vordering van LSI af en veroordeelt LSI in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak wordt aangehouden voor beraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/458077 / HA ZA 14-877
Vonnis in incident van 28 januari 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M.W. Renzen,
tegen
de naamloze vennootschap
LSI PROJECT INVESTMENT N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P.E. Engelman.
Partijen zullen hierna [eiser] en LSI genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 augustus 2014, met producties
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot verwijzing naar de kantonrechter, met producties
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
[eiser] vordert in de hoofdzaak – verkort weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, LSI veroordeelt tot betaling van € 510.779,20 bruto, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag de ontslagvergoeding zoals overeengekomen in de arbeidsovereenkomst met LSI (productie 1 bij dagvaarding).
2.2.
LSI heeft reeds een conclusie van antwoord genomen en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eiser].
2.3.
LSI vordert in het incident dat de rechtbank de zaak verwijst naar de kamer voor kantonzaken. LSI stelt daartoe dat artikel 2:241 BW toepassing mist omdat de vordering in de hoofdzaak een vordering is van een werknemer waarbij geen enkele bepaling uit boek 2 BW bepalend is of zou kunnen zijn bij de beantwoording van de vraag naar de toewijsbaarheid van de vordering. Daarom is de kantonrechter bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Bovendien staat in het Zaaksverdelingsreglement van deze rechtbank dat arbeidszaken worden behandeld door de kantonrechter, ongeacht of de werknemer een (gewezen) statutair directeur is.
2.4.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam is geweest bij LSI als bestuurder en dat [eiser] per 1 november 2013 is ontslagen als bestuurder van LSI. Op grond van artikel 2:241 BW neemt de rechtbank kennis van alle rechtsvorderingen betreffende de overeenkomst tussen de vennootschap en de bestuurder, daaronder begrepen de vordering bedoeld bij artikel 2:248 BW, waarvan het bedrag onbepaald is of € 25.000 te boven gaat. Uitleg van deze bepaling brengt mee dat de rechtbank ook na het vennootschapsrechtelijke ontslag bevoegd blijft om van vorderingen op basis van de arbeidsovereenkomst kennis te nemen (HR 17 november 1995, NJ 1996/142). Daarbij is niet van belang of een bepaling uit boek 2 BW bepalend is voor de toewijsbaarheid van de vordering. De rechtbank gaat voorbij aan de stellingen van LSI over het Zaaksverdelingsreglement. Dat reglement doet niet af aan hetgeen uit de wet voortvloeit over de vraag of de kantonrechter dan wel de rechtbank van een bepaalde rechtsvordering kennisneemt. Het reglement beoogt slechts vast te leggen op welke rechtspraaklocatie de rechtzoekende voor welke zaak terecht kan.
3.2.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen.
3.3.
LSI zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3.4.
De hoofdzaak zal worden aangehouden voor beraad in de zin van artikel 131 Rv.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt LSI in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,00,
in de hoofdzaak
4.3.
houdt de zaak aan voor beraad in de zin van artikel 131 Rv.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2015.
1346/1729