In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 februari 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam minderjarige]. Het verzoek is ingediend door de minderjarige zelf, bijgestaan door haar advocaat mr. R.A.A.H. van Leur, en is gegrond op artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). De minderjarige verblijft op dat moment bij Horizon De Vaart te Sassenheim en heeft aangegeven dat zij zich klem gezet voelt door de strenge regels van haar moeder, die haar deelname aan groepsactiviteiten op zondag belemmert vanwege haar geloofsovertuiging.
De moeder en de stiefvader hebben echter betwist dat er een noodzaak is voor een ondertoezichtstelling en hebben geen verzoek hiertoe ingediend. De raad voor de kinderbescherming heeft ter zitting verklaard dat een verzoek tot ondertoezichtstelling alleen door hen kan worden gedaan indien er zorgmeldingen zijn over de opvoedsituatie. De stichting Jeugdteams Zuid-Holland-Zuid heeft aangegeven dat zij het van belang acht dat de raad onderzoek verricht naar de noodzaak van een ondertoezichtstelling.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de wet geen ruimte biedt voor een ambtshalve voorlopige ondertoezichtstelling door de kinderrechter, aangezien er geen verzoek is gedaan door de raad of het openbaar ministerie, en ook de moeder en stiefvader geen verzoek hebben ingediend. Hierdoor heeft de kinderrechter de minderjarige niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.