ECLI:NL:RBROT:2015:1660

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
469637
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige en de ontvankelijkheid van het verzoek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 februari 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam minderjarige]. Het verzoek is ingediend door de minderjarige zelf, bijgestaan door haar advocaat mr. R.A.A.H. van Leur, en is gegrond op artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). De minderjarige verblijft op dat moment bij Horizon De Vaart te Sassenheim en heeft aangegeven dat zij zich klem gezet voelt door de strenge regels van haar moeder, die haar deelname aan groepsactiviteiten op zondag belemmert vanwege haar geloofsovertuiging.

De moeder en de stiefvader hebben echter betwist dat er een noodzaak is voor een ondertoezichtstelling en hebben geen verzoek hiertoe ingediend. De raad voor de kinderbescherming heeft ter zitting verklaard dat een verzoek tot ondertoezichtstelling alleen door hen kan worden gedaan indien er zorgmeldingen zijn over de opvoedsituatie. De stichting Jeugdteams Zuid-Holland-Zuid heeft aangegeven dat zij het van belang acht dat de raad onderzoek verricht naar de noodzaak van een ondertoezichtstelling.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de wet geen ruimte biedt voor een ambtshalve voorlopige ondertoezichtstelling door de kinderrechter, aangezien er geen verzoek is gedaan door de raad of het openbaar ministerie, en ook de moeder en stiefvader geen verzoek hebben ingediend. Hierdoor heeft de kinderrechter de minderjarige niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zittingsplaats: Dordrecht
zaakgegevens : C/10/469637 / JE RK 15-337
datum uitspraak: 13 februari 2015

beschikking ambtshalve (voorlopige) ondertoezichtstelling

in de zaak van

[Naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats], hierna te noemen [roepnaam], woonplaats kiezende te [woonplaats], ten kantore van advocaat mr. R.A.A.H. van Leur.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder], hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats]

[naam stiefvader], hierna te noemen de stiefvader,

wonende te [woonplaats],

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van [de minderjarige] van 10 februari 2015, ingekomen bij de griffie op 10 februari 2015.
Op 13 februari 2015 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord is:
- de minderjarige [naam], bijgestaan door mr. Van Leur, voornoemd,
- de moeder,
- de stiefvader,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de Stichting Jeugdteams Zuid-Holland-Zuid (hierna te noemen de stichting), mw. [naam] en mw. [naam],
- een vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming (hierna te noemen de raad), mw. [naam]

De feitenHet ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. [de minderjarige] verblijft thans bij Horizon De Vaart te Sassenheim.

Het verzoek

[de minderjarige] heeft verzocht om haar voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Het verzoek is gegrond op artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK).
Ter zitting heeft de advocaat het verzoek nader toegelicht. [de minderjarige]zit op dit moment goed bij de Vaart en zij verblijft daar zonder de maatregel van een ondertoezichtstelling maar met instemming van haar moeder. Op dit moment voelt [de minderjarige]zich klem gezet door de (strenge) regels die haar moeder voor haar bepaalt tijdens haar verblijf in de Vaart en haar positie op de groep. Het belang van [de minderjarige] brengt met zich dat zij deel uit kan maken van de gehele therapie en van de groepsactiviteiten. Wanneer deze activiteiten op zondag plaatsvinden, mag[de minderjarige] daar niet aan deelnemen vanwege de geloofsovertuiging van haar moeder. Van belang is dat er een gezinsvoogd komt die gesprekken gaat voeren met de moeder en met [de minderjarige]en die kan bewerkstelligen dat[de minderjarige] kan deelnemen aan alle activiteiten. [de minderjarige] meent dat de kinderrechter de bevoegdheid heeft om haar ambtshalve voorlopig onder toezicht kan stellen en zij meent dat de kinderrechter in haar geval van die bevoegdheid gebruik moet maken.

Het standpunt van de moeder

De moeder heeft ter zitting betwist dat de ouders [de minderjarige] onnodig belasten. De moeder stemt niet in met een voorlopige ondertoezichtstelling. De moeder is van mening dat haar geloofsovertuiging gerespecteerd moet worden. Zij betwist dat zij deelname van[de minderjarige] aan groepsactiviteiten steeds heeft tegengehouden als deze op zondag plaatsvinden.

Het standpunt van de raad

De raad heeft ter zitting gesteld dat een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling alleen door de raad gedaan kan worden, wanneer er zorgmeldingen zijn over de opvoedsituatie. Op basis van de verkregen informatie ter zitting, ziet de raad geen aanleiding op dit moment een dergelijk verzoek te doen.

Het standpunt van de stichting

De stichting heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij het van belang acht dat de raad onderzoek verricht naar de noodzaak van een ondertoezichtstelling.

De beoordeling

Ingevolge artikel 1:255, tweede lid, eerste volzin van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek tot ondertoezichtstelling worden ingediend door de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. Op grond van de tweede volzin van dit artikel lid, is, indien de raad voor de kinderbescherming dit verzoek niet doet, de ouder en degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van een dergelijk verzoek. Gelet op het bepaalde in artikel 1:257 tweede lid BW zijn de raad en het openbaar ministerie, en bij gebreke van een verzoek door de raad, de ouder en degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling.
Vast staat dat de raad of het openbaar ministerie geen verzoek hebben gedaan. Ook de moeder en de stiefvader hebben hierom niet verzocht. Sterker nog, naar hun mening is er geen reden voor ondertoezichtstelling van[de minderjarige].
Anders dan van de zijde van[de minderjarige] is betoogd, biedt de wet geen ruimte tot een ambtshalve voorlopige ondertoezichtstelling door de kinderrechter. Niet valt in te zien dat de kinderrechter die bevoegdheid aan artikel 3 van het IVRK zou kunnen ontlenen.
Het voorgaande leidt ertoe dat[de minderjarige] niet-ontvankelijk in haar verzoek moet worden verklaard.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart [Naam minderjarige], niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, kinderrechter, in tegenwoordigheid van S.M. Plaisier-van Welie als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2015.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.