ECLI:NL:RBROT:2015:1675

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
C/10/458860 / HA ZA 14-918
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid van bestuurder in het kader van een geldlening tussen particulier en BV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een particulier (eiseres) en een besloten vennootschap (gedaagde1) en haar bestuurder (gedaagde2). De eiseres vorderde schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, omdat zij een geldlening had verstrekt aan gedaagde1, die niet schriftelijk was vastgelegd. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst doorslaggevend waren voor de beoordeling van de gemaakte afspraken. De rechtbank concludeerde dat gedaagde1 aansprakelijk was voor de terugbetaling van de lening, maar dat gedaagde2, als bestuurder, niet onrechtmatig had gehandeld jegens eiseres. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres tegen gedaagde2 af, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij wist of had moeten weten dat gedaagde1 haar verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank oordeelde dat de leningsovereenkomst tussen eiseres en gedaagde1 wel degelijk tot stand was gekomen, maar dat de persoonlijke aansprakelijkheid van gedaagde2 niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres tegen gedaagde1 toegewezen, inclusief de contractuele rente en buitengerechtelijke kosten, en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/458860 / HA ZA 14-918
Vonnis van 11 maart 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. L.A. Jansen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde1],
gevestigd te Oud-Beijerland,
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. J.M.J. Arts.
Partijen zullen hierna [eiseres], [gedaagde1] en [gedaagde2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 19 november 2014 waarin een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 januari 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen -voor zover hier van belang- het volgende vast:
2.1.
[eiseres] is de moeder van [gedaagde2].
2.2.
[gedaagde2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde1].
2.3.
In 2005 heeft [gedaagde2] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde1] [eiseres] benaderd voor een geldlening aan [gedaagde1]. In december 2005 heeft [eiseres] de geldlening aan [gedaagde1] verstrekt. Blijkens de bankafschriften van [eiseres] zijn van haar bankrekening naar de bankrekening van [gedaagde1] de volgende bedragen overgemaakt:
  • € 50.000,00 op 22 december 2005
  • € 50.000,00 op 22 december 2005
  • € 50.000,00 op 22 december 2005
  • € 10.500,00 op 22 december 2005
  • € 95.000,00 op 23 december 2005,
in totaal derhalve € 255.500,00.
2.4.
[gedaagde1] heeft vervolgens in december 2005 een bedrag van € 450.000,00 als achtergestelde lening aan Wellnesselande Nederland B.V. (hierna: Wellnesselande) verstrekt. Op 31 januari 2006 heeft [gedaagde1] 4.499 certificaten van aandelen in Wellnesselande verkregen.
2.5.
Op 30 december 2005 is tussen Wellnesselande enerzijds en [gedaagde1] anderzijds een managementovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [gedaagde1] in de persoon van [gedaagde2] managementtaken en overige nader te bepalen werkzaamheden voor Wellnesselande is gaan verrichten tegen betaling van een managementfee van € 37.500,00 (exclusief btw) per jaar.
2.6.
Op 24 januari 2006 heeft [gedaagde1] een bedrag van € 55.746,00 overgemaakt op de bankrekening van [eiseres] onder vermelding van ‘aflossing korte lening rente van 29-12 / 24-01’.
2.7.
[gedaagde1] heeft de volgende rentebetalingen aan [eiseres] gedaan:
  • € 1.302,49 op 31 januari 2006
  • € 1.000,00 op 1 maart 2006
  • € 1.000,00 op 29 maart 2006
  • € 1.000,00 op 2 mei 2006
  • € 1.000,00 op 30 mei 2006
  • € 1.000,00 op 29 juni 2006
  • € 1.000,00 op 31 juli 2006
  • € 1.000,00 op 29 augustus 2006
  • € 250,00 op 29 september 2006
  • € 1.000,00 op 31 oktober 2006
  • € 250,00 op 31 oktober 2006,
in totaal derhalve € 9.802,49.
2.8.
Op 13 september 2006 is van de bankrekening van [eiseres] een bedrag van € 50.000,00 overgemaakt op de bankrekening van [gedaagde1] onder vermelding van ‘lening’.
2.9.
Bij overeenkomst van geldlening d.d. 1 oktober 2006 is de achtergestelde geldlening van [gedaagde1] aan Wellnesselande met € 100.000,00 verhoogd tot € 550.000,00. [gedaagde1] heeft op 13 november 2006 4.501 certificaten van aandelen in Wellnesselande verkregen.
2.10.
In september 2009 heeft [gedaagde1] haar 9.000 certificaten van aandelen in Wellnesselande verkocht aan Plooij Investments B.V. voor een bedrag van € 1,00. Per de datum van levering van de certificaten van aandelen is de managementovereenkomst (zie 2.5) beëindigd.
2.11.
Na de verkoop van de certificaten van aandelen van [gedaagde1] in Wellnesselande heeft Wellnesselande een bedrag van € 50.000,00 aan rente op de achtergestelde lening aan [gedaagde1] betaald. Hiervan heeft [gedaagde1] op 6 januari 2010 een bedrag van € 22.727,72 overgemaakt op de bankrekening van [eiseres]. Wellnesselande heeft op de achtergestelde lening aan [gedaagde1] niets afgelost.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1) te verklaren voor recht dat [gedaagde2] als bestuurder van [gedaagde1] jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld en dat deze onrechtmatige daad mede kan worden toegerekend aan [gedaagde1] en deswege aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] geleden schade,
2) [gedaagde1] en [gedaagde2] hoofdelijk te veroordelen voor de schade begroot als volgt, des dat de een betalende de andere is bevrijd:
a. a) een bedrag van € 260.500,00, althans een zodanig bedrag welke de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren,
b) vermeerderd primair met de contractuele rente ad 5%, vanaf de dag van opeisbaarheid van de vordering, berekend tot en met 11 juli 2014 ad € 111.408,36, tevens vermeerderd met de contractuele rente vanaf 11 juli 2014, althans vanaf de dag der dagvaarding, één en ander tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair met de wettelijke rente, vanaf de dag van opeisbaarheid van de vordering, een en ander tot aan de dag der algehele voldoening,
c) tevens vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten Kantonrechterstarief uit de Aanbeveling II van het rapport Voor-Werk II ad € 5.800,00, althans ter hoogte van een bedrag welke de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren,
d) in mindering strekt op b) en c) de ontvangen betalingen ter hoogte van € 38.275,76,
e) alles met veroordeling van [gedaagde1] en [gedaagde2] in de proceskosten,
f) met veroordeling van [gedaagde1] en [gedaagde2] aan [eiseres] te betalen de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien de kosten van deze procedure niet binnen 14 dagen na de datum van het vonnis zijn voldaan,
subsidiair:
[gedaagde1] te veroordelen om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
a. a) een bedrag van €260.500,00, althans een zodanig bedrag welke de rechtbank in goede jusitie zal vermenen te behoren,
b) vermeerderd primair met de contractuele rente ad 5% vanaf de dag van opeisbaarheid van de vordering, berekend tot en met 11 juli 2014 ad € 111.408,36, tevens vermeerderd met de contractuele rente vanaf 11 juli 2014, althans vanaf de dag der dagvaarding, één en ander tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair met de wettelijke rente, vanaf de dag van opeisbaarheid van de vordering, een en ander tot aan de dag der algehele voldoening,
c) tevens vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten Kantonrechterstarief uit de Aanbeveling II van het rapport Voor-Werk II ad € 5.800,00, althans ter hoogte van een bedrag welke de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren,
d) in mindering strekt op b) en c) de ontvangen betalingen ter hoogte van €38.275,76,
e) alles met veroordeling van [gedaagde1] en [gedaagde2] in de proceskosten,
f) met veroordeling van [gedaagde1] en [gedaagde2] aan [eiseres] te betalen de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien de kosten van deze procedure niet binnen 14 dagen na de datum van het vonnis zijn voldaan.
3.2.
[gedaagde1] en [gedaagde2] concluderen tot afwijzing van het gevorderde.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

[gedaagde1]

4.1.
Tussen partijen staat vast dat tussen [eiseres] als geldgever en [gedaagde1] als geldnemer een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen.
Partijen verschillen allereerst van mening over de hoogte van het geleende bedrag. [eiseres] stelt dat [gedaagde1] een bedrag van in totaal € 260.500,00 heeft geleend en dat op dat bedrag, vermeerderd met rente, een bedrag van € 38.275,76 aan betaalde rente in mindering moet worden gebracht.
[gedaagde1] stelt zich op het standpunt dat zij in totaal een bedrag van € 250.000,00 heeft geleend en dat zij € 32.775,76 aan rente heeft betaald: de onder 2.7 genoemde betalingen, een bedrag van € 246,00 dat in de betaling van € 55.746,00 (zie 2.6) was begrepen en de onder 2.11 genoemde betaling.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.1.
De onder 2.3 genoemde bedragen tellen op tot een bedrag van € 255.500,00. [eiseres] stelt dat de betaling van 23 december 2005 een bedrag van € 100.000,00 betrof. Dat strookt niet met het door beide partijen ter onderbouwing van hun stellingen overgelegde rekeningafschrift. Daarop is een bedrag van € 95.000,00 vermeld. [eiseres] heeft de door haar gestelde betaling van € 100.000,00 op 23 december 2005 niet nader onderbouwd.
Op grond van het voorgaande neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de betaling op 23 december 2005 € 95.000,00 betrof.
4.1.2.
Ten aanzien van het na december 2005 door [gedaagde1] van [eiseres] geleende bedrag van
€ 50.000,00 lijken partijen alleen van mening te verschillen over de datum. [eiseres] stelt dat dat bedrag op 25 januari 2006 is betaald, terwijl [gedaagde1] stelt die betaling op 13 september 2006 is gedaan. Nu die laatste datum wordt ondersteund door de onweersproken inhoud van het door [gedaagde1] als productie 5 overgelegd afschrift van de bankrekening van [eiseres], zal de rechtbank van die datum uitgaan.
4.1.3.
Ten aanzien van de betaling van € 55.746,00 van [gedaagde1] aan [eiseres] stelt [eiseres] dat
€ 50.000,00 hiervan aflossing betrof en € 5.746,00 rente. [gedaagde1] betwist dat en stelt dat zij met deze betaling € 55.500,00 heeft afgelost en € 246,00 rente heeft betaald. [eiseres] heeft hiertegen geen nader verweer gevoerd. De rechtbank zal daarom uitgaan van de juistheid van de door [gedaagde1] gestelde verdeling van dit bedrag.
4.1.4.
Tegen de achtergrond van het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de openstaande hoofdsom van de lening € 250.000,00 bedraagt (de onder 2.3 genoemde betalingen ad € 255.500 -/- € 55.500 (zie 4.1.3) +/+ € 50.000,00 (zie 2.8)). Daarnaast heeft [gedaagde1] per saldo € 32.776,21 aan rentebetalingen gedaan
(€ 9.802,49 + € 246 + € 22.727,72).
4.2.
Ten aanzien van de terugbetaling van de lening voert [gedaagde1] tot verweer aan dat zij slechts rente en aflossingen aan [eiseres] zou behoeven te verrichten wanneer zij deze zelf van Wellnesselande ontvangt (conclusie van antwoord, randnummer 1). Desgevraagd heeft [gedaagde1] ter comparitie verklaard dat zij geen nadere onderbouwing van dit standpunt kan geven. Er zijn geen stukken om de stellingen van [gedaagde1] op dit punt te onderbouwen; de afspraak berust louter op een mondelinge overeenkomst tussen moeder en zoon.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van partijen ter zake de vraag of de lening slechts pas zou behoeven te worden terugbetaald indien en zodra de lening van Wellnesselande aan [gedaagde1] zou worden voldaan, lijnrecht tegenover elkaar staan.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stelling aangevoerd dat [gedaagde1] de onder 2.7 vermelde rentebetalingen heeft gedaan terwijl Welnesselande – met uitzondering van de onder 2.11 opgenomen eenmalige rentebetaling – geen rentebetalingen en/of aflossingen op haar lening met [gedaagde1] heeft verricht. Dit strookt niet met het door [gedaagde1] gevoerde verweer. [gedaagde1] heeft hiertegen aangevoerd dat de rentebetalingen onverplicht zijn verricht.
Nu elke onderbouwing van de inhoud van de afspraken ontbreekt, zal de rechtbank doorslaggevende betekenis hechten aan de gedragingen van partijen na het sluiten van de geldleningsovereenkomst. [gedaagde1] heeft in de periode van januari 2006 tot en met 31 oktober 2006 een elftal betalingen aan [eiseres] verricht als rentebetalingen op de lopende geldlening, voor een totaalbedrag van € 9.802,49. Daarnaast heeft [gedaagde1] op 24 januari 2006 een bedrag van € 55.746,00 betaald, deels ter aflossing en deels als rente over de verstreken termijn (4.1.3), terwijl Wellnesselande deze bedragen niet aan [gedaagde1] heeft voldaan.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde1] geen enkele onderbouwing van haar verweer in het geding heeft gebracht, terwijl de stellingen van [eiseres] worden ondersteund door voormelde rentebetalingen en de aflossing. Nu [gedaagde1] geen onderbouwing aan haar verweer tegen deze
– door voormelde betalingen nader onderbouwde – stellingen van [eiseres] heeft gelegd, heeft [gedaagde1] hiermee de stellingen aan de zijde van [eiseres] onvoldoende gemotiveerd betwist. Het had op haar weg gelegen de betalingen gemotiveerd te weerspreken en/of haar eerder ingenomen standpunt nader en gemotiveerd te onderbouwen. Om die reden komt de rechtbank aan bewijslevering niet toe.
4.4.
De gevorderde contractuele rente van 5% per jaar zal als onbetwist worden toegewezen. Bij de berekening van de verschuldigde rente heeft als uitgangspunt te gelden:
  • een bedrag van € 160.500,00 is op 22 december 2005 geleend;
  • een bedrag van € 95.000,00 is op 23 december 2005 geleend;
  • een bedrag van € 55.500,00 is op 24 januari 2006 op de lening terugbetaald;
  • een bedrag van € 50.000,00 is op 13 september 2006 geleend.
De reeds betaalde rente van € 32.776,21 (4.1.4) dient op de totaal verschuldigde rente in mindering te worden gebracht.
4.5.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen tot een op de voet van artikel 242 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gematigd bedrag van € 4.000,00.
[gedaagde2]
4.6.
Ten aanzien van [gedaagde2] stelt [eiseres] dat hij als bestuurder van [gedaagde1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door:
1) maandenlang op haar in te praten om de lening aan [gedaagde1] te verstrekken en haar voor te houden dat het geld hoe dan ook na vijf jaar zou worden terugbetaald,
2) het geld als achtergestelde lening door te lenen aan Wellnesselande en dat tegenover [eiseres] te verzwijgen,
3) (zonder overleg) de (certificaten van) aandelen van [gedaagde1] in Wellnesselande te verkopen en zijn bestuursfunctie neer te leggen als gevolg waarvan een zeer nadelige situatie voor [eiseres] is ontstaan.
4) zijn eigen positie wel sterk te verbeteren.
[eiseres] stelt dat [gedaagde2] van het bovengenoemde een ernstig verwijt is te maken en dat [gedaagde2] om die reden persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] lijdt als gevolg van het feit dat [gedaagde1] de lening niet terugbetaalt.
4.7.
Volgens vaste rechtspraak kan bij benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaald blijven van diens vordering, naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.8.
In verband met het aangaan van de overeenkomst van geldlening wordt als volgt overwogen. Als maatstaf voor het hiervoor onder (i) bedoelde geval geldt of de betrokken bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van de verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden.
4.8.1.
De enkele omstandigheid dat [gedaagde2] op [eiseres] zou hebben ingepraat om hem de lening te verstrekken, leidt niet de conclusie dat [gedaagde2] wist of behoorde te weten dat [gedaagde1] haar verplichtingen niet zou nakomen. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [gedaagde1] het geld als achtergestelde lening heeft doorgeleend aan Wellnesselande. [gedaagde2] heeft immers ter comparitie onweersproken toegelicht dat tegenover de lening twee lopende bedrijven stonden met een pand en inventaris en dat er een nieuw en groter pand gebouwd zou worden. Hij zou bovendien (tegen betaling van een managementfee) werkzaamheden voor Wellnesselande gaan verrichten. Hoewel het verstrekken van een achtergestelde lening met geleend geld wellicht risicovol is, kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde2] wist of behoorde te weten dat [gedaagde1] de lening van [eiseres] niet zou kunnen terugbetalen. [eiseres] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die die conclusie rechtvaardigen. Voorts is bij deze beoordeling van belang, dat [gedaagde2] uit eigen middelen eveneens een bedrag van
€ 300.000,00 aan Wellnesselande heeft geleend. Daaruit leidt de rechtbank af dat bij [gedaagde2] in ieder geval op dat moment de overtuiging leefde dat een (achtergestelde) lening aan Wellnesselande een goede investering betrof.
Dat achteraf is gebleken dat [gedaagde1] niet aan haar verplichting tot terugbetaling van de lening kan voldoen, is eveneens onvoldoende voor persoonlijke aansprakelijkheid als bedoeld onder (i). Bepalend is immers het moment van aangaan van de overeenkomst van geldlening.
4.9.
Ten aanzien van het onder (ii) genoemde geval (zie 4.7) geldt als maatstaf of het handelen of nalaten als bestuurder van de betrokken vennootschap ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig was dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.9.1.
Met betrekking tot de stelling dat [eiseres] in een zeer nadelige positie is gekomen door het sluiten van de overeenkomst waarbij [gedaagde1] haar (certificaten van) aandelen in Wellnesselande heeft verkocht, heeft [gedaagde2] aangevoerd dat, indien hij niet had meegewerkt aan de herstructurering van Wellnesselande en -in verband daarmee- de verkoop van zijn aandelen, Wellnesselande zeer waarschijnlijk failliet zou zijn gegaan. Dan zou van de lening van [gedaagde1] niets worden terugbetaald. De positie van [eiseres] was in dat geval slechter geweest dan nu het geval is.
Tegenover dit gemotiveerde verweer had het op de weg van [eiseres] gelegen haar stelling nader te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan.
[gedaagde2] heeft voorts betwist dat zijn eigen positie sterk is verbeterd. De lening van [gedaagde2] en zijn ex-echtgenote aan [gedaagde1] is bij de echtscheiding aan [gedaagde2] toebedeeld en de echtelijke woning is aan zijn ex-echtgenote toebedeeld. Ook hierop heeft [eiseres] haar stelling dat de positie van [gedaagde2] sterk is verbeterd, niet nader onderbouwd.
Dat [gedaagde2] geen overleg met [eiseres] heeft gevoerd over zijn uittreden uit Wellnesselande leidt niet tot de conclusie dat hij zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Tussen partijen is niet in geschil dat zij ten tijde van de verkoop van de certificaten van aandelen van [gedaagde1] in Wellnesselande geen contact meer met elkaar hadden.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd - zowel afzonderlijk als in onderling verband bezien - onvoldoende is voor het oordeel dat [gedaagde2] als bestuurder persoonlijk aansprakelijk is jegens [eiseres] in verband met de (eventuele) wanprestatie (niet-nakoming van haar verplichting tot terugbetaling van de lening) van [gedaagde1]. Bij gebrek aan voldoende concrete feiten en omstandigheden wordt niet aan bewijslevering op dit punt toegekomen.
4.11.
Tot slot doet [eiseres] ten aanzien van [gedaagde2] nog een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2013 (ECLI:NL:GHARL:2014:2187). Dat beroep treft geen doel. Dat arrest heeft immers geen betrekking op het handelen van de betrokkene bij zijn taakvervulling als bestuurder, maar op de vraag of deze, optredend als deskundig bemiddelaar (dienstverlener), heeft gehandeld in strijd met een op hem in die hoedanigheid van deskundig bemiddelaar rustende zorgvuldigheidsnorm (HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628).
4.12.
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen jegens [gedaagde2] voor afwijzing gereed liggen.
4.13.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen en vanwege de familierelatie, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde1] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 250.000,00 (tweehonderd vijftigduizend euro), vermeerderd met de contractuele rente van 5% per jaar
over:
  • het bedrag van € 160.500 met ingang van 22 december 2005;
  • het bedrag van € 95.000,00 met ingang van 23 december 2005;
  • het bedrag van € 50.000,00 met ingang van 13 september 2006,
telkens tot de dag van volledige betaling, waarbij rekening dient te worden gehouden met de aflossing van € 55.500,00 op 24 januari 2006,
op welk bedrag € 32.776,21 in mindering dient te worden gebracht aan reeds betaalde rente,
5.2.
veroordeelt [gedaagde1] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 4.000,00 (vierduizend euro) wegens buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2015. [1]

Voetnoten

1.2083/2053