ECLI:NL:RBROT:2015:1677

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
C/10/453630 / HA ZA 14-651
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in vrijwaringsprocedure met betrekking tot de Hoek van Holland-zaak

In deze zaak heeft eiser, die hoofdelijk is veroordeeld in de hoofdzaak, verzocht om doorhaling van de vrijwaringsprocedure tegen gedaagde. Eiser achtte het niet opportuun om de vrijwaringszaak voort te zetten, gezien de onherroepelijke beslissing in de hoofdzaak. Gedaagde heeft zich wel gesteld, maar geen conclusie van antwoord genomen. Gedaagde verzet zich tegen de doorhaling en vraagt om een kostenveroordeling, omdat hij kosten heeft gemaakt in verband met de vrijwaringsprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijwaringsprocedure niet opportuun was, maar dat gedaagde wel belang had bij het wijzen van het vonnis en het uitspreken van een kostenveroordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser in de proceskosten van gedaagde moet worden veroordeeld, maar heeft geen salaris voor de advocaat in de kostenveroordeling opgenomen, omdat de advocaat van gedaagde ook in de hoofdzaak betrokken was en er geen aanleiding was om eerder processtukken op te stellen. De rechtbank heeft de vordering van eiser als ingetrokken beschouwd en de proceskosten aan de zijde van gedaagde begroot op € 193,=.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/453630 / HA ZA 14-651
Vonnis van 4 maart 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats2],
gedaagde,
advocaat mr. O.R. van Hardenbroek te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • het verzoek tot doorhaling zijdens [eiser] d.d. 16 december 2014;
  • de brief van [gedaagde] d.d. 31 december 2014, waarbij deze zich heeft verzet tegen doorhaling en vonnis heeft gevraagd, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten;
  • de e-mail van de griffie aan partijen d.d. 6 februari 2015;
  • de brieven van [gedaagde] d.d. 22 januari, 6 februari en 12 februari 2015;
  • de brief van [eiser] d.d. 18 februari 2015.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Het betreft hier de vrijwaringszaak, die [eiser] jegens [gedaagde] (en een groot aantal anderen) aanhangig heeft gemaakt naar aanleiding van de omstandigheid dat hij, [eiser] (en met hem ook anderen, onder wie [gedaagde]), was gedagvaard in verband met de zogenoemde Hoek van Holland-zaak. [eiser] heeft [gedaagde] gedagvaard en de zaak is op de rol gezet, waarna deze is aangehouden (in afwachting van de hoofdzaak). [gedaagde] heeft zich gesteld, doch geen conclusie van antwoord genomen en evenmin andere proceshandelingen verricht.
2.2.
[eiser] acht het, blijkens de brief van 16 december 2014, gelet op de inmiddels onherroepelijke beslissing in de hoofdzaak, waarbij [eiser] met [gedaagde], hoofdelijk is veroordeeld tot betaling van een bedrag, niet opportuun om de vrijwaringszaak voort te zetten en heeft daarom doorhaling verzocht.
[gedaagde] verzet zich tegen doorhaling en vraagt vonnis; daartoe stelt hij, dat door hem kosten zijn gemaakt, die [eiser] dient te vergoeden, ook al is er niet voor antwoord geconcludeerd.
Het gaat dan volgens [gedaagde] om € 193,= in verband met de eigen bijdrage ([gedaagde] heeft een toevoeging verkregen), en € 298,50 wegens door de advocaat reeds verrichte werkzaamheden, waaronder het (alvast) concipiëren van een conclusie van antwoord.
[eiser] verzet zich tegen het uitspreken van een proceskostenveroordeling, nu de zaak in overleg tussen partijen is aangehouden in afwachting van de hoofdzaak. De vrijwaring heeft feitelijk niet gediend en het eventueel reeds concipiëren van stukken (die [eiser] niet kent) mist belang. De kosten dienen gecompenseerd te worden dan wel subsidiair volgens de geldende richtlijn te worden vastgesteld.
Dat [eiser] belang had bij het in vrijwaring dagvaarden van [gedaagde] en dat het doorzetten van die vrijwaringsprocedure niet opportuun is acht de rechtbank voldoende gebleken. Het aanbrengen van de zaak heeft er echter, naar vast staat, toe geleid dat [gedaagde] zich stelde en de eigen bijdrage heeft moeten betalen. Dat het stellen redelijk was staat niet ter discussie. Nu [eiser] de procedure, om hem moverende redenen, niet voortzet valt niet in te zien waarom die kosten -in de verhouding tot [eiser] - voor rekening van [gedaagde] zouden moeten blijven. In zoverre heeft hij belang bij het wijzen van dit vonnis en het uitspreken van een kostenveroordeling.
2.4
De rechtbank ziet geen aanleiding om in de kostenveroordeling een bedrag wegens salaris voor de advocaat op te nemen. De advocaat die [gedaagde] bijstond in de vrijwaring stond hem eveneens bij in de hoofdzaak, waar [gedaagde] naast [eiser] gedaagde was, en was uit dien hoofde bekend met de zaak. Er was in redelijkheid geen aanleiding om in de vrijwaring reeds te komen tot het opstellen van processtukken zo lang in de hoofdzaak niet was beslist. De door [gedaagde] getrokken parallel met het liquidatietarief waarin voor de werkzaamheden van geïntimeerde in geval van het niet dienen van grieven 0.5 punt wordt gerekend gaat naar het oordeel van rechtbank in dit geval niet op. In zo’n geval is er immers voor geïntimeerde in beginsel geen aanleiding om aan te nemen dat het appel niet zal worden doorgezet, zodat het alvast aanvangen met de werkzaamheden redelijk is; hier lag het echter, gelet op de verhouding tussen de hoofdzaak en de vrijwaring, voor de hand dat de vrijwaring geheel afhankelijk was van de uitkomst van de hoofdzaak, zodat er juist geen aanleiding bestond om de werkzaamheden vast aan te vangen.

3.De beslissing

De rechtbank
verstaat dat de vordering is ingetrokken;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 193,=.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2015
106/
1980