1.4.Verweerder heeft bij primair besluit overwogen dat sprake is van een beboetbaar feit, nu eiseres het pluimvee niet in overeenstemming met de technische voorschriften heeft vervoerd, de beladingsnorm is overschreden met meer dan 6% en de sterfte meer was dan 1%. Verweerder heeft dit primaire besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd.
2. Verweerder heeft zich ten aanzien van de overtredingen gebaseerd op voornoemde diergeneeskundige verklaring. Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in de uitspraak van 22 maart 2011 (ECLI:NL:CBB:2011:BP9653) weegt een verklaring van een toezichthoudend dierenarts in beginsel zwaar en mag hetgeen in de verklaring is vastgelegd voor juist worden gehouden, indien deze duidelijk is gemotiveerd. Eiseres heeft geen contra-expertise ingebracht waaruit zou kunnen volgen dat de rechtbank in beginsel niet van de in de diergeneeskundige verklaring genoemde feiten mag uitgaan. 3. De beroepsgrond dat de boete ten onrechte is opgelegd op basis van de maatvoering van de container omdat een container geen vervoermiddel is, faalt.
Op grond van artikel 2, aanhef en onder g, van de Verordening nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening nr. 1255/97 (hierna: de Transportverordening) geldt voor de toepassing van deze verordening de volgende definitie voor een container: een krat, box, houder of andere stijve constructie die voor het vervoer van dieren gebruikt wordt en geen vervoermiddel is.
Op grond van artikel 2, aanhef en onder n, van de Transportverordening is een vervoermiddel een weg- of spoorvoertuig, vaartuig of luchtvaartuig dat wordt gebruikt voor het vervoer van dieren.
Op grond van artikel 3, aanhef en onder g, van de Transportverordening is het verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent. Bovendien moeten de dieren beschikken, gelet op hun grootte en op het voorgenomen transport, over voldoende vloeroppervlak en stahoogte.
Op grond van artikel 6, zesde lid, van de Transportverordening zorgen de vervoerders ervoor dat de dieren worden vervoerd in afgesloten containers die voldoende worden geventileerd en die, zo nodig, voorzien zijn van voeder- en drinkautomaten die niet kunnen worden omgestoten, en die voldoende voeder en water bevatten voor een transport dat dubbel zo lang duurt als het verwachte transport.
Dat een container zelf geen vervoermiddel is, behoeft niet te worden vastgelegd nu het tot de algemene kennis van een ieder behoort dat een container niet zelfstandig kan voortbewegen en daartoe een vervoermiddel nodig is. Uit de voornoemde bepalingen volgt dat de container voldoende ruimte moet bieden aan het te vervoeren dier tijdens het vervoer.
4. De beroepsgrond dat onduidelijk is op grond waarvan het vloeroppervlakte wordt berekend, faalt.
Voor de bepaling van het beschikbare vloeroppervlakte wordt de binnenmaat van de container gehanteerd, zodat bepaling daarvan niet afhankelijk is van het vervoermiddel. Gelet op het doel en de strekking van de Transportverordening, het vervoeren van dieren op zodanige wijze dat deze letsel of onnodig lijden wordt bespaard, is de daadwerkelijk beschikbare ruimte van belang. Het hanteren van een norm op basis van een vervoermiddel zou de bepaling zinledig maken, nu de binnenmaat het daadwerkelijk vloeroppervlakte voor de te vervoeren dieren geeft.
5. De beroepsgrond dat de beladingsnorm niet kenbaar is, faalt.
In bijlage I, hoofdstuk VII, tabel E, bij de Transportverordening is de beladingsdichtheid voor vervoer van pluimvee in containers opgenomen en deze norm bedraagt voor pluimvee, behalve eendagskuikens, met een gewicht van 1,6 tot 3 kilogram, 160 cm² per kg. Niet is gebleken dat de NVWA andere normen hanteert dan in de Transportverordening zijn weergegeven. Anders dan eiseres stelt, wordt binnen deze beladingsnorm geen onderscheid gemaakt tussen kippen en kuikens maar is het gewicht van het pluimvee doorslaggevend. Gelet op de praktische uitvoerbaarheid van handhaving van de beladingsnorm hanteert verweerder een gemiddeld gewicht. Het door eiseres ter zitting overgelegde schema met een terugrekening naar gewicht op basis van het slachtgewicht, betrekt de rechtbank dan ook niet in de beoordeling.
6. De beroepsgrond dat het gewicht onjuist is weergegeven, faalt.
Eiseres heeft niet met een contra-expertise of andere bewijsmiddelen aannemelijk gemaakt dat de meetmethode niet geschikt zou zijn voor haar (oudere) voertuigen. Gelet op de overbelading van 12,58% acht de rechtbank niet aannemelijk dat deze uitsluitend door de oudheid van het voertuig in relatie tot de meetmethode veroorzaakt wordt. Evenmin acht de rechtbank aannemelijk dat een dergelijke overschrijding van de norm op een relevante wijze mede te wijten is aan mest of strooisel.
7. De beroepsgrond dat het pluimvee voldoende ruimte had tijdens het transport, faalt.
Nog daargelaten dat eiseres dit niet heeft aangevoerd in bezwaar, volgt uit hetgeen voorgaand is overwogen dat geen gronden bestaan om aan te nemen dat geen sprake is geweest van overbelading. Daarnaast overweegt de rechtbank dat blijkens de diergeneeskundige verklaring de dierenarts heeft geconstateerd dat er zoveel kuikens in de containers zaten dat deze er bij het openen bijna uitrolden en dat enkele kuikens de bek open hadden en de kop uit de containers staken. Ter zitting heeft de dierenarts Kreuzberg toegelicht dat kuikens de bek openen ter afkoeling en dit duidt op overbelading. Uit hetgeen eiseres aanvoert volgt niet dat de rechtbank niet mag uitgaan van hetgeen in het rapport is opgenomen. Dat in het boetebesluit het kenteken van de vrachtauto is opgenomen en niet apart het kenteken van de oplegger is genoemd, maakt niet dat de kuikens voldoende ruimte hadden dan wel de lading binnen de beladingsnorm valt. Uit het dossier blijkt evident, onder meer uit de diergeneeskundige verklaring waarin het koppel wordt beoordeeld en uit de foto’s, dat het vervoermiddel als geheel - de vrachtwagencombinatie - is beoordeeld. Voor zover eiseres stelt dat in de diergeneeskundige verklaring het kenteken onjuist is opgenomen nu alleen de vrachtauto en niet de oplegger is genoemd, overweegt de rechtbank dat, daargelaten hetgeen voorgaand is overwogen, dit niet maakt dat niet van de juistheid van de diergeneeskundige verklaring kan worden uitgegaan, mede gelet op de onder overweging 2. weergegeven jurisprudentie.
8. De beroepsgrond dat de sterfte van de kuikens binnen de gestelde norm valt, faalt.
Zoals volgt uit de diergeneeskundige verklaring is 1,37% van de kuikens dood bij en kort na aankomst. Of de kuikens direct bij aanvang van het vervoer of vlak voor aankomst zijn overleden, is niet relevant nu dat onderscheid niet wordt gemaakt in de regelgeving. Het interventiebeleid diertransport (IB-01-spec 17, van 15 oktober 2012) geeft in 3.16 de verhouding weer tussen overbelading en dood pluimvee bij aankomst in percentages voor het vaststellen van de overtreding. Bij 1,37% dode kuikens bij aankomst en een overbelading van 6 tot 10% of van groter dan 10% betreft het een overtreding in de middencategorie. De stellingen van eiseres wijzigen niet de kwalificatie van de categorie van de overtreding. Daarbij is de vervoerder verantwoordelijk voor het welzijn van de dieren tijdens het transport en is deze verantwoordelijk indien een causaal verband bestaat tussen de wijze van vervoer en de dood bij of kort na aankomst. Bij de ophanging is het totaal aantal dode dieren geconstateerd. Dit moment zit dusdanig kort op de aankomst dat het aantal dode dieren te relateren is aan (de wijze van) het transport. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat een andere oorzaak valt aan te wijzen voor het aantal dode dieren na aankomst en voor ophanging, dan de wijze van transport. Daarbij is de wagen met de grootste overschrijding van de beladingsnorm, met kenteken [kenteken], als eerste gelost en hier is het hoogste aantal dode dieren geconstateerd. Dat, zoals eiseres stelt, kippen werden vervoerd en geen kuikens, zodat het aantal dode dieren binnen de norm valt, is evenmin gebleken. In de diergeneeskundige verklaring is opgenomen bij soort pluimvee vleeskuikens van het ras Ross met de leeftijd van ongeveer zes en een halve week. Hetgeen eiseres daaromtrent heeft aangevoerd, kan niet met zich brengen dat aan de juistheid van die constatering moet worden getwijfeld.
9. De beroepsgrond dat het feit eiseres niet te verwijten is, faalt.
Gelet op de bepalingen van de Transportverordening en hetgeen in de preambule is opgenomen onder punt 16, gelden verplichtingen voor een ieder die betrokken is bij het vervoer van dieren. Bij het in ontvangst nemen van lading behoort het tot de verantwoordelijkheid van eiseres te verifiëren of de lading niet het opgegeven gewicht overstijgt. Indien dat het geval is, behoort het tot de taken van eiseres daar gevolgen aan te verbinden. Dat de drie vrachtwagens gelijkelijk zouden worden beladen, volgt niet uit de diergeneeskundige verklaring nu één vrachtwagen aanzienlijk zwaarder beladen is dan de andere twee en daarbij alledrie de ladingen boven de beladingsnorm zijn geladen. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de vervoerder dat het gewicht en de verdeling van de vracht binnen de gestelde normen valt. De rechtbank verwijst voor de toerekening van de overtreding aan eiseres naar de uitspraak van het CBb van 22 maart 2011 (ECLI:NL:CBB: 2011:BP9342) waarin is overwogen dat indien de normale bedrijfsvoering bestaat uit het vervoeren van dieren, de overtreding in beginsel aan de vervoerder kan worden toegerekend. Nu eiseres een pluimveetransportbedrijf heeft en de overtredingen in die sfeer hebben plaatsgevonden kan de overtreding, mede gelet op hetgeen voorgaand is overwogen, aan eiseres worden toegerekend.
10. Nu eiseres zijn beroepsgrond, dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, niet nader heeft geconcretiseerd, kan de rechtbank niet beoordelen of sprake is van ongelijke behandeling door verweerder van gelijke gevallen. De door eiseres opgeworpen vergelijking met controles in het wegverkeer betreft niet een gelijk geval.
11. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Frankruijter, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Wierink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op: