In deze zaak heeft de kinderrechter op 25 februari 2015 een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de minderjarige [naam], geboren in 1997. De gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland (GI) had op 18 februari 2015 verzocht om een machtiging gesloten jeugdhulp voor de duur van drie maanden, en op 24 februari 2015 om een voorwaardelijke machtiging voor twee maanden. De minderjarige was eerder onder voogdij gesteld en had te maken met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, waaronder gedragsproblemen en het gebruik van harddrugs. Tijdens de zitting op 25 februari 2015 werd de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de minderjarige werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Hartog.
De kinderrechter overwoog dat, hoewel het hulpverleningsplan niet het meest recente was, er voldoende bewijs was dat de jeugdhulp noodzakelijk was. De minderjarige had meerdere ingrijpende verlieservaringen meegemaakt, wat leidde tot een verstoorde hechtingsontwikkeling en gedragsproblemen. De kinderrechter concludeerde dat de verzochte jeugdhulp noodzakelijk was om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de jeugdhulp zou onttrekken. De kinderrechter verleende de voorwaardelijke machtiging voor de duur van twee maanden, met de voorwaarde dat het hulpverleningsplan alsnog binnen een week na de zitting aan de rechtbank zou worden toegestuurd.
De beschikking werd gegeven door mr. M.J. van den Broek-Prins, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.