In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 maart 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een machtiging voor gesloten jeugdhulp voor de minderjarige [Naam minderjarige]. De zaak werd behandeld in het kader van de Jeugdwet, waarbij de Gecertificeerde Instelling (GI) verzocht om de minderjarige in een gesloten accommodatie te plaatsen. De kinderrechter heeft de minderjarige, die bij haar moeder woont, als belanghebbende aangemerkt. De GI stelde dat de plaatsing noodzakelijk was vanwege de psychische problemen van de moeder en de broer van de minderjarige, die de thuissituatie zouden kunnen laten escaleren. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de minderjarige recentelijk een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat er geen noodzaak was voor een gesloten plaatsing. De kinderrechter heeft ook de mogelijkheid van een familiegroepsplan overwogen, wat door de moeder werd ondersteund. Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de GI afgewezen, omdat er geen ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen waren die een gesloten plaatsing rechtvaardigden. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.