In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een werknemer, en zijn werkgever, de besloten vennootschap EYOURCE NEDERLAND B.V. [eiser] was op 2 mei 2014 op staande voet ontslagen, omdat hij volgens de werkgever had gelogen over zijn woonplaats. De werkgever stelde dat [eiser] niet woonachtig was op het door hem opgegeven adres en dat dit gebrek aan vertrouwen leidde tot het ontslag. [eiser] betwistte echter dat hij had gelogen en stelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was.
De kantonrechter oordeelde dat het enkele feit dat [eiser] mogelijk had gelogen over zijn woonplaats, niet voldeed aan de strenge eisen voor een ontslag op staande voet. Volgens artikel 7:678 lid 1 BW moet er sprake zijn van zodanige daden of gedragingen van de werknemer dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De rechter concludeerde dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was, omdat de reden die aan het ontslag ten grondslag lag, niet als dringende reden kon worden aangemerkt.
Daarom oordeelde de kantonrechter dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] na 2 mei 2014 bleef voortduren tot 9 juni 2014. [eiser] had zich na het ontslag beschikbaar gehouden voor zijn werkzaamheden, wat leidde tot de toewijzing van zijn vordering tot betaling van achterstallig loon, vakantiegeld en de waarde van niet-genoten vakantiedagen. De rechter matigde de wettelijke verhoging tot 10% en veroordeelde EYOURCE in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.