In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2015 uitspraak gedaan in een vrijwaringsprocedure. Eiser, die eerder samen met gedaagde was veroordeeld in de hoofdzaak, verzocht om doorhaling van de vrijwaringszaak. Hij achtte het niet opportuun om de procedure voort te zetten, gezien de onherroepelijke beslissing in de hoofdzaak. Gedaagde, die zich had gesteld maar geen conclusie van antwoord had genomen, verzet zich tegen de doorhaling en vraagt om een kostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijwaringsprocedure niet opportuun was, maar dat gedaagde belang had bij het wijzen van het vonnis en het uitspreken van een kostenveroordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om in de kostenveroordeling een bedrag voor het salaris van de advocaat op te nemen, omdat de advocaat van gedaagde ook in de hoofdzaak betrokken was en er geen reden was om aan te nemen dat er al werkzaamheden verricht moesten worden in de vrijwaringsprocedure. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van eiser ingetrokken en hem in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op nihil.