In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 1 april 2015, wordt de ontvankelijkheid van het beroep van eiseres tegen het niet-ontvankelijk verklaren van haar bezwaar door verweerder beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een indicatie voor Huishoudelijke Ondersteuning plus (HO+) die haar was toegekend voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. De rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de indicatie en het ondersteuningsplan in hun onderlinge samenhang moeten worden bezien. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van verlengde besluitvorming, die pas is voltooid na de totstandkoming van het ondersteuningsplan op 7 februari 2014. Hierdoor heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt, wat betekent dat het beroep ontvankelijk is.
Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de noodzaak voor verweerder om nader onderzoek te doen naar de ondersteuningsbehoefte van eiseres, gezien haar complexe gezondheidsproblematiek. De rechtbank benadrukt dat verweerder verantwoordelijk blijft voor de uitvoering van de compensatieplicht onder de Wmo en dat het niet voldoende is om deze verantwoordelijkheid volledig aan de zorgaanbieder, Aafje, over te laten. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak nader onderzoek te doen naar de ondersteuningsbehoefte van eiseres. Tot die tijd wordt een voorlopige voorziening getroffen waarbij eiseres recht heeft op 9 uur en 45 minuten huishoudelijke ondersteuning per week. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.