ECLI:NL:RBROT:2015:2308

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
3320347 CV EXPL 14-38885
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van gehuurde woning met betrekking tot onderhuur en huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Havensteder (eiseres) en twee gedaagden, waarvan gedaagde sub 1 niet is verschenen. Eiseres vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege huurachterstand. Gedaagde sub 1 had de huurovereenkomst opgezegd, maar gedaagde sub 2 betwistte dat zij geen huurder was en stelde dat zij onderhuurder was van gedaagde sub 1. De rechtbank oordeelde dat gedaagde sub 2 niet als medehuurder kon worden aangemerkt, omdat zij niet in de huurovereenkomst was genoemd en er geen sprake was van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. De rechtbank concludeerde dat de huurovereenkomst per 1 december 2014 was geëindigd door de opzegging van gedaagde sub 1. Gedaagde sub 1 werd veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en ontruiming van de woning, terwijl de vordering tegen gedaagde sub 2 werd afgewezen, omdat zij niet de bescherming genoot van artikel 7:269 BW. De proceskosten werden gecompenseerd voor gedaagde sub 2, terwijl gedaagde sub 1 in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 3320347 CV EXPL 14-38885
uitspraak: 23 januari 2015
vonnis van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam
in de zaak van
de stichtingStichting Havensteder,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt,
tegen

1.1. [gedaagde 1],

zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
gedaagde sub 1 heeft niet gereageerd,
gemachtigde gedaagde sub 2: mr. A. Rodriguez González te Rotterdam.

1.1. Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 16 juli 2014, met producties;
  • de conclusie van antwoord van gedaagde sub 2 met producties;
  • het tussenvonnis d.d. 23 oktober 2014, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • de door gedaagde sub 2 bij gelegenheid van de comparitie van partijen in het geding gebrachte producties;
  • de door eiseres bij gelegenheid van de comparitie van partijen in het geding gebrachte producties.
Van hetgeen tijdens de op 26 november 2014 gehouden comparitie van partijen is verhandeld, is aantekening gehouden.
Tegen de niet-verschenen gedaagde sub 1 is verstek verleend.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
Blijkens een schriftelijke
“Huurovereenkomst zelfstandige woonruimte”met contractnummer 1070368 heeft Stichting Com.Wonen, de rechtsvoorgangster van eiseres, met ingang van 13 mei 2009 aan
“[gedaagde 1], geboren op 1 december 1974 hierna te noemen: ‘huurder’”, verhuurd de woning gelegen aan de[adres] te[woonplaats]tegen een bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs, die laatstelijk € 957,36 per maand bedraagt.
2.2
Gedaagde sub 2 wordt in het huurcontract niet als (mede)huurder genoemd. Zij heeft op 13 mei 2009 wel een “
Verklaring acceptatie woning” ondertekend, waarin onder meer de volgende zinsnede voorkomt:
“[gedaagde 1]
en [gedaagde 2], die woont aan de [adres] te [woonplaats], verklaart de aangeboden woning aan de [adres]te [woonplaats] te accepteren en de onderstaande gegevens te hebben bijgevoegd:”;
(hierna volgen vijf cirkels, die men kan voorzien van een ‘vinkje’ indien de daarachter genoemde documenten bij de verklaring zijn gevoegd; voorzien van een ‘vinkje’ zijn de cirkels waarachter is vermeld:
- “
kopie van aangifte inkomstenbelasting2008 of
kopieën van alle jaaropgaven 2008 van uzelf en medebewoners van 18 jaar en ouderof
een kopie IB-60 formulier van de Belastingdienst”,
- ”
kopie van uw meest recente loonstrookof
kopieën van inkomensgegevens”,
- “
een geldig legitimatiebewijsof
een verblijfsvergunning van uzelf en medebewoners”,
- “
een recentuitgebreid
uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie met daarin opgenomen de datum van inschrijving op uw huidige adres”,
terwijl in de cirkel waarachter is vermeld: “
een ondertekende verhuurdersverklaring” geen ‘vinkje’ is geplaatst, maar na de genoemde tekst met de hand is bijgeschreven: “
inwonend bij moeder”).
In overeenstemming met de aangevinkte teksten zijn onder meer een op naam van gedaagde sub 2 gestelde salarisspecificatie d.d. 20 oktober 2009 en jaaropgave 2008 overgelegd, alsmede kopieën van de identiteitsbewijzen van beide gedaagden en van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2]
.
2.3
Gedaagde sub 1 heeft bij brief d.d. 24 oktober 2014 de huurovereenkomst opgezegd. Hij schrijft in die brief onder meer ook nog het volgende:
“(…) Ik zou u ook graag in het kort de situatie uitleggen: ik ben de contracthouder van deze huur, echter woon ik daar sinds januari 2014 niet meer op dat adres. Mijn ex-partner heeft mij eruit gegooid en ik heb geen ingang tot de woning en heb tevens ook geen documenten/papieren. Omdat ik niet geen toegang tot de dingen heb ben ik er ook niet op de hoogte van de gemaakte schulden.
U kunt controleren dat ik ook uitgeschreven ben. Dat heeft zij gedaan zonder mijn toestemming. Ze heeft misbruik gemaakt van mijn DIGID. (…)Op dit moment ben ik alleen gemaneuvreerd in hoop (financiële) problemen.
Van een van uw medewerkers, [de heer P.], heb ik vernomen dat de schulden op dit moment € 9500,00 zijn en dat mijn dossier overgedragen is aan de deurwaarder. Ik heb tevens ook contact gehad met de deurwaarder, die heeft mij ingelicht dat op 23-10-2014 is een zitting bij de rechtbank geweest. Ik ben er niet bij geweest omdat ik niet ingelicht was. Het zou kunnen betekenen dat de uitzetting nu definitief is. Toch wil ik de huur opzeggen en u kenbaar maken dat ik daar niet aanwezig ben.
Daarnaast ben ik van mening dat [gedaagde 2] verder de gemaakte schulden zou moeten voldoen. Immers zij heeft daar gewoond en zij heeft iedere keer met u contacten gehad. (…) Omdat mijn situatie op dit moment zo dramatisch is en mijn financiële situatie kritisch is kan ik u ondanks mijn zeer goede wil geen voorstel tot afbetaling doen. (…)”
2.4
Een schriftelijke verklaring d.d. 12 november 2014 van de minderjarige [kind 2] luidt als volgt:
“Ik, [kind 2], geboren op [geboortedatum]in [geboorteplaats en land], wonende in [woonplaats], [adres], (…) verklaar dat:
Mijn ouders [gedaagde 2] en [gedaagde 1] sinds februari/maart 2014 apart wonen. Laatste twee- drie jaar hadden mijn ouders aparte slaapkamers en deden zie alles apart. Ik en mijn broertje deden alles apart met mijn moeder of apart met mijn vader, nooit samen. Op vakantie gingen wij ook apart, meestal alleen met mijn moeder, omdat onze vader niet zo erg geintereseerd is in ons. Vaak gebeurde het dat mijn vader paar dagen niet thuis was, waar hij was weet ik niet.
Ik weet dat mijn moeder iedeere maand contact geld betaalde voor mijn vader voor het huur van deze huis. Zij betaalde het huur van eigen slaapkamer en het gebruik maken van keuken en badkamer. Ouders aten apart ( meestal aten wij met moeder). Over het geld weet ik, omdat het vaak gebeurde dat mijn vader boos werd op mijn moeder en hij wilde altijd meer geld van mijn moeder krijgen. Toen zij elke maand een bedrag betaalde (volgens mijjn was dat rond 500 euro per maand) vaak gebeurde het dat mijn vader nog meer wilde van haar krijgen( hij zei dat het voor eneco of water was).”
[kind 2]
2.5
Een schriftelijke verklaring van 12 november 2014 van [mevrouw S], de moeder van gedaagde sub 2, luidt als volgt:
“Ik, [mevrouw S], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats en land], (…) verklaar dat:
Mijn dochter [gedaagde 2] en [gedaagde 1]apart wonen.
Laatste twee- drie jaar hadden zij aparte slaapkamers en deden ze alles apart. Tijdens mijn ziekte woonde ik daar ook (twee jaar lang vanaf november 2011 tot oktober 2013) en ik zag dat mijn dochter en mijn schoonzoon apart sliepen en alles apart deden.
Ik weet dat mijn dochter elke maand contact geld betaalde voor [gedaagde 1] voor het huur van deze huis. Zij betaalde het huur van eigen slaapkamer en het gebruik maken van keuken en badkamer. Ik zelf betaalde ook een vaste bedrag, van 300 euro per maand. Altijd contact, want [gedaagde 1] wilde nooit een storting op zijn bankrekening. Wij aten apart ( meestal aten ik met mijn dochter en mijn kleinkinderen).
Het is vaak gebeuerd dat [gedaagde 1]niet thuis was, soms paar dagen en soms paar weken. Hij had altijd andere vrouwen en bleef hij vaak bij hun slapen en wonen.”

3.De vordering en de stellingen van partijen

3.1
Eiser heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te [woonplaats] aan de [adres], te ontbinden en gedaagden te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en, hoofdelijk des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan eiseres van de door eiseres genoemde bedragen, waarin begrepen € 4.745,20 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juli 2014.
3.2
Aan de vordering heeft eiseres - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
Eiseres heeft de hiervoor genoemde zelfstandige woning aan gedaagden verhuurd.
Gedaagden zijn echter, gelet op de genoemde huurachterstand, in ernstige mate in gebreke gebleven met de betaling van de huurpenningen. De ontstane huurachterstand bedraagt drie of meer maanden en deze tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling van gedaagden om het gehuurde te ontruimen.
Uit onderzoek is het eiseres gebleken dat gedaagde sub 1 met onbekende bestemming is vertrokken en zijn hoofdverblijf kennelijk niet langer in het gehuurde heeft en dat gedaagde sub 2 alleen in de woning verblijft. Dat gedaagde sub 1 het gehuurde niet meer als hoofdverblijf heeft is een tweede zelfstandige grondslag voor ontbinding van de huurovereenkomst.
Aangezien de huurpenningen maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigd zijn, zijn gedaagde door niet nakoming van deze verbintenis van rechtswege in verzuim geraakt.
Van de huurachterstand heeft eiseres, die gedaagden maandelijks een acceptgiro zendt om de huur te betalen, ondanks het zenden van betalingsherinneringen, in der minne geen betaling kunnen verkrijgen.
De gemachtigde van eiseres heeft gedaagden, nadat zij in verzuim zijn geraakt, een schriftelijke ingebrekestelling gestuurd en zij heeft gedaagden daarbij op de gevolgen van het uitblijven van betaling gewezen, waaronder het vorderen van een vergoeding die in overeenstemming is met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde is een betalingstermijn van veertien dagen gegund. Na het versturen van voormelde aanmaningen heeft de gemachtigde van eiseres gedaagden nogmaals tot betaling gemaand, maar de buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben niet geleid tot (volledige) betaling van de vordering. Eiseres maakt derhalve thans behalve op betaling van het bedrag van de huurachterstand tevens aanspraak op € 171,83 aan buitengerechtelijke kosten inclusief BTW en op € 65,69 aan tot de dag van dagvaarding vervallen rente.
3.3
Gedaagde sub 2 heeft de vordering betwist en heeft daartoe, uitsluitend namens zichzelf, het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
Gedaagde sub 2 betwist dat eiseres de onderhavige woonruimte aan haar heeft verhuurd en dat zij die woonruimte van eiseres heeft gehuurd. De woning is uitsluitend door gedaagde sub 1 van eiseres gehuurd en gedaagde sub 2 is geen partij bij de onderhavige huurovereenkomst. Ook kan gedaagde sub 2 niet op andere gronden worden aangemerkt als (mede)huurder van eiseres: zij is niet gehuwd met gedaagde sub 1 en tussen hen is ook geen sprake van een geregistreerd partnerschap. Ook heeft zich nimmer een situatie voorgedaan als bedoeld in artikel 7:267 BW, zodat gedaagde sub 2 nooit hoofdelijk aansprakelijk is geweest jegens eiseres.
Alleen gedaagde sub 1 is jegens eiseres gehouden geweest om de huurpenningen te betalen en niet gedaagde sub 2. Gedaagde sub 2 is derhalve nooit tekortgeschoten in de nakoming van enige verplichting jegens eiseres en gedaagde sub 2 is aan eiseres dan ook niets verschuldigd.
Gedaagde sub 2 woont al jarenlang in de onderhavige woning met haar twee minderjarige kinderen. Tussen gedaagden was sprake van onderhuur, waarbij gedaagde sub 1, die zelf sinds het begin van de huurovereenkomst tussen hem en (de rechtsvoorgangster van) eiseres altijd zijn hoofdverblijf heeft gehad in de woning, jarenlang een gedeelte van de zelfstandige woning aan gedaagde sub 2 heeft onderverhuurd. In maart 2014 is gedaagde sub 1 plotsklaps uit de woning vertrokken en verdwenen. Gedaagde sub 2 weet niet waar hij verblijft. Sindsdien is gedaagde sub 2 samen met haar kinderen in de woning blijven wonen.
Gedaagde sub 2 meent op grond hiervan dat zij de bescherming geniet zoals bedoeld in artikel 7:269 BW. Gedaagde sub 2 is van mening dat, voor zover de huurovereenkomst tussen eiseres en gedaagde sub 1 wordt ontbonden, dat een veroordeling van gedaagde sub 2 tot ontruiming en het verlaten van de woning in strijd zou zijn met hetgeen de wetgever heeft beoogd in artikel 7:269 BW, zodat gedaagde verzoekt deze vordering jegens haar af te wijzen. Volgens artikel 7:269 BW wordt in het geval de hoofdhuurovereenkomst tussen eiseres en gedaagde sub 1 wordt beëindigd de onderhuurovereenkomst vanaf dat moment van rechtswege voortgezet door de hoofdverhuurder met gedaagde sub 2 als onderhuurder.
Subsidiair is gedaagde sub 2 van mening dat het, gezien haar huidige persoonlijke omstandigheden, in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid om haar thans te veroordelen om de woning te ontruimen en te verlaten, in welk geval zij met haar twee minderjarige kinderen, van wie de jongste in november 2014 tien jaar is geworden en aan autisme lijdt, op straat zou komen te staan.
Aangezien de hoofdvorderingen afgewezen dienen te worden, dienen ook de nevenvorderingen tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten afgewezen te worden. Gedaagde sub 2 voert in dit verband onder meer aan dat de buitengerechtelijke activiteiten van de gemachtigde van eiseres nooit op haar zijn gericht geweest.

4.De beoordeling van de vordering

4.1
Alhoewel tegen gedaagde sub 1 verstek is verleend moet dit vonnis, gelet op het bepaalde in artikel 140 Rv., ook jegens gedaagde sub 1 als een vonnis op tegenspraak worden beschouwd.
4.2
Eiseres heeft een verklaring overgelegd, waarbij gedaagde sub 1 de huurovereenkomst heeft opgezegd. Gelet op de datum van de bewuste brief (24 oktober 2014), zal deze opzegging, gelet op de in acht te nemen opzegtermijn van een maand, eerst effect hebben gesorteerd per 1 december 2014. Er is thans dus geen grond meer aanwezig om de huurovereenkomst te ontbinden.
4.3
Indien gedaagde sub 2 op het moment van de opzegging van de huurovereenkomst door gedaagde sub 1 de hoedanigheid had van medehuurder, is zij vanaf 1 december 2014 de huurder geworden. In dat geval is gedaagde sub 1 overigens in beginsel, naast gedaagde sub 2, ook na zijn feitelijke vertrek uit het gehuurde, jegens eiseres hoofdelijk aansprakelijk gebleven voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst tot het moment van de rechtsgeldige beëindiging van de huurovereenkomst.
4.4
Nu gesteld noch gebleken is dat gedaagden gehuwd waren of een geregistreerd partnerschap hadden ten tijde van of na het sluiten van de huurovereenkomst met eiseres, heeft gedaagde sub 2 noch bij het sluiten van de huurovereenkomst, noch nadien, van rechtswege de status van huurder verkregen. Aangezien gedaagde sub 2 niet in het contract is genoemd heeft zij bij het sluiten van de huurovereenkomst met eiseres evenmin de status van contractueel medehuurder verworven. Hieraan doet niet af dat zij haar financiële gegevens aan eiseres heeft verstrekt. Ook het feit dat gedaagde sub 2 de ‘
Verklaring acceptatie woning’ heeft ondertekend maakt dit niet anders, want deze verklaring, die wellicht ook bedoeld is geweest met het oog op de mogelijkheid dat gedaagde sub 2 in de toekomst van rechtswege de hoedanigheid van medehuurder of huurder zou verkrijgen, maakt gedaagde sub 2 nog niet tot contractspartner van eiseres en heeft op zichzelf dan ook niet tot stand kunnen brengen dat zij de hoedanigheid van (mede)huurder verkreeg.
4.5
Gelet op het vorenstaande moet gedaagde sub 2 worden aangemerkt als een van de huisgenoten of leden van het gezin van gedaagde sub 1, die gehouden is de woning ingevolge de opzegging van de huur door gedaagde sub 1 met hem te verlaten. Dit kan evenwel anders worden, indien de stelling van gedaagde sub 2, dat zij de onderhuurder is van gedaagde sub 1 en dat haar de bescherming van artikel 7:269 BW toekomt, juist is. Te dien aanzien wordt het volgende overwogen.
4.6
Gedaagde sub 2 heeft gesteld dat zij al jarenlang een gedeelte van de onderhavige woonruimte onderhuurt van gedaagde sub 1. Zij heeft niet gesteld dat de door haar gestelde onderhuurovereenkomst met gedaagde sub1 betrekking heeft op de gehele woonruimte. Artikel 7:269 BW heeft evenwel betrekking op de onderhuur van een gehele zelfstandige woonruimte. Indien de stelling van gedaagde sub 2 ten aanzien van de onderhuurovereenkomst met gedaagde sub 1 juist is, heeft deze mitsdien geen betrekking op een zelfstandige woonruimte, maar slechts op een deel daarvan, zodat gedaagde sub 2 hooguit onderhuurder kan zijn van een onzelfstandige woonruimte. Artikel 7:269 BW is op de door gedaagde sub 1 gestelde situatie dus niet van toepassing en gedaagde komt daarom niet de bescherming toe die genoemd wetsartikel biedt aan de onderhuurder van zelfstandige woonruimte. In het midden kan derhalve blijven of er tussen gedaagden een overeenkomst van onderhuur bestaat of heeft bestaan. Het vorenstaande leidt tot het volgende oordeel.
4.7
De huurovereenkomst tussen eiseres en gedaagde sub 1 is door opzegging van gedaagde sub 1 geëindigd per 1 december 2014. Alleen gedaagde sub 1 was tegenover eiseres gehouden om de huurpenningen te betalen. Als door gedaagden onweersproken staat vast dat er ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding een huurachterstand bestond van € 4.745,20 tot en met de maand juli 2014. Dit bedrag zal worden toegewezen jegens gedaagde sub 1, die tevens zal worden veroordeeld tot betaling van (een bedrag gelijk aan) de huur vanaf de maand augustus 2014 tot aan de ontruiming van het gehuurde.
Ook voor het overige wordt de vordering jegens gedaagde sub 1 toegewezen, zoals bij dagvaarding is gevorderd.
Eiseres zal ten aanzien van de vordering jegens gedaagde sub 2 niet-ontvankelijk worden verklaard. Nu haar niet de bescherming van artikel 7:269 BW toekomt, zoals hiervoor is overwogen, zal zij bij de tenuitvoerlegging van dit vonnis de ontruiming van het gehuurde de woonruimte echter moeten verlaten.
Gedaagde sub 1 wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
Ten aanzien van gedaagde sub 2 worden de proceskosten, gelet op de omstandigheden van het geval, gecompenseerd, zoals hierna is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde sub 1 om aan eiseres te betalen € 4.745,20 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juli 2014, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 65,69 aan tot de dag van dagvaarding vervallen rente en € 171,83 aan buitengerechtelijke kosten, inclusief BTW;
veroordeelt gedaagde sub 1 om het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege hem daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van eiseres te stellen;
veroordeelt gedaagde sub 1 om aan eiseres te betalen € 957,36 per maand, met ingang van de maand augustus 2014 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt gedaagde sub 1 in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 559,74 aan verschotten en € 250,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart eiseres niet-ontvankelijk ten aanzien van haar vordering jegens gedaagde sub 2;
compenseert met betrekking tot gedaagde sub 2 de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.K. Asscheman-Versluis en door mr. L.J. van Die uitgesproken ter openbare terechtzitting.
443