In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, ging het om de vererving van de nalatenschap van de heer [persoon1], die op 27 juni 2010 in Portugal overleed. De erflater had een testament opgesteld op 23 april 2010, waarin hij zijn echtgenote [gedaagde] en zijn kinderen [eiseres1] en [eiser2] als erfgenamen benoemde. De kern van het geschil betrof de vraag welk recht van toepassing was op de vererving: het Portugese recht of het Nederlandse recht. De rechtbank oordeelde dat de erflater in zijn testament geen rechtsgeldige keuze had gemaakt voor de toepasselijkheid van Nederlands recht, waardoor het Portugese recht van toepassing was. Dit had tot gevolg dat de echtgenoot niet vrijelijk kon beschikken over twee derde van de nalatenschap, dat volgens de Portugese wet ab intestaat vererft. De rechtbank volgde de conclusie van het Internationaal Juridisch Instituut, dat bevestigde dat het Portugese erfrecht van toepassing was op de vererving, terwijl het Nederlandse recht van toepassing was op de afwikkeling van de nalatenschap. De rechtbank oordeelde verder dat er geen sprake was van opzettelijk verzwijgen van goederen door [gedaagde], aangezien zij op goede gronden een beroep deed op dwaling over het toepasselijke recht. Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld om aan [eiseres1] en [eiser2] ieder een bedrag van € 21.839,42 te betalen, terwijl de overige vorderingen werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.