Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 5 november 2014 (waarbij een comparitie van partijen is gelast) en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 maart 2015.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2015 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over een geschil tussen KUST- & OEVERWERKEN B.V. en de GEMEENTE ROTTERDAM. De eiser, KUST- & OEVERWERKEN B.V., vorderde schadevergoeding van de gemeente wegens een onterechte gunning van een aanbesteding aan een andere partij, [betrokkene2]. De gemeente had op 29 november 2011 de opdracht definitief gegund aan [betrokkene2], terwijl eiser als tweede was geëindigd. Eiser stelde dat de inschrijving van [betrokkene2] ongeldig was vanwege een gebrek in de offerte. Eiser had eerder in kort geding de gemeente gedagvaard, maar na een schikking was de kortgedingprocedure ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van eiser niet ontvankelijk waren, omdat deze na het verstrijken van de vervaltermijn van 90 dagen, zoals vastgelegd in artikel 2.33.2 van het Aanbestedingsreglement Werken 2005 (ARW 2005), waren ingesteld. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet onrechtmatig had gehandeld en wees de vorderingen van eiser af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gemeente, die in totaal € 8.875,00 bedroegen.