Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
ERNST & YOUNG ACCOUNTANTS,
[gedaagde4],
[gedaagde5],
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde6],
gevestigd te Rotterdam,
7.
[gedaagde7],
wonende te [woonplaats3],
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde8],
1.De procedure
- de dagvaarding in de hoofdzaak van 17 april 2014, met producties;
- de incidentele conclusie van antwoord;
- het proces-verbaal van het pleidooi in het incident tot vrijwaring en het incident ex artikel 22 Rv en artikel 843a Rv van 10 februari 2015 en de daarbij behorende pleitaantekeningen van beide partijen.
Aan de obligatiehouders van DAF als crediteuren in het faillissement zijn uitkeringen gedaan voor totaal circa 44% van hun vorderingen in hoofdsom.
3.3. De incidentele vorderingen van E& Y
4.4. De incidentele vordering tot vrijwaring4.1.E& Y vordert dat haar wordt toegestaan de hierna in het dictum te noemen verzekeraars bij wie haar beroepsaansprakelijkheidsverzekering in de relevante periode was ondergebracht in vrijwaring op te roepen. Finidaf heeft zich niet verzet tegen deze vordering. De vordering zal dan ook worden toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld.
1) afschriften van de beleggingsrekeningen van alle “Individuele Obligatiehouders” waaruit blijkt wanneer en op welke wijze zij hun obligaties hebben verkregen en alle andere (bewijs)stukken waaruit blijkt wanneer en op welke wijze zij de obligaties hebben verkregen;
2) (afschriften van) eventuele aktes van overdracht van de vordering tot schadevergoeding door “Originele Obligatiehouders” aan de huidige obligatiehouders, met (bewijs)stukken waaruit blijkt dat de overdragende obligatiehouder(s) ook daadwerkelijk “Originele Obligatiehouder(s)” zijn, althans schriftelijk opgave te doen, voor zoveel mogelijk vergezeld van bewijsstukken, per afzonderlijke “Individuele Obligatiehouder”, waaronder Finidaf zelf, van het aantal gehouden Obligaties met de datum van verkrijging daarvan, steeds op straffe van een dwangsom van € 100.000,- per dag met een maximum van € 10.000.000,-;
3) Finidaf te bevelen antwoord te geven op de vraag wanneer de “Individuele obligatiehouders” hun obligaties hebben verkregen en aannemelijk te maken - mede in het licht van de stellingen van E& Y in deze incidentele conclusie - dat de overige huidige obligatiehouders rechthebbenden zijn van de pretense vordering tot schadevergoeding op
E& Y;
4) te bepalen dat, indien één of meer vorderingen of het verzoek van E& Y wordt/worden afgewezen, ingevolge artikel 337 lid 2 Rv hoger beroep tegen het tussenvonnis is opengesteld;
5) te bepalen dat in de hoofdzaak eerst en afzonderlijk zal worden beslist op het in deze incidentele conclusie toegelichte verweer dat er - kort samengevat - op neerkomt dat (i) de door Finidaf gestelde aanspraken niet aan haar en de door haar vertegenwoordigde partijen toekomen, en in verband daarmee en voor zover dan nog van toepassing, (ii) Finidaf ter zake niet aan haar stelplicht heeft voldaan, en voorts te bepalen dat E& Y in de gelegenheid wordt gesteld in de hoofdzaak een conclusie te nemen waarin zij zich tot deze verweren beperkt,
met veroordeling van Finidaf in de kosten van het incident.
5.2.3. E& Y heeft er groot belang bij dat zij thans, voor haar conclusie van antwoord in de hoofdzaak, kan vaststellen of aan Finidaf en/of de met name genoemde obligatiehouders voor wie zij als lasthebber optreedt enige vordering toekomt. Daarvoor heeft zij inzage nodig in bescheiden waaruit kan worden opgemaakt op welk moment en onder welke voorwaarden de obligaties door de huidige obligatiehouders zijn verkregen en waaruit kan volgen of zelfstandige overdracht van de schadevordering al dan niet heeft plaatsgevonden. Uit deze bescheiden zou kunnen blijken dat er van enige vordering van Finidaf als belangenstichting en van de door Finidaf vertegenwoordigde partijen geen sprake is. Dat zou betekenen dat Finidaf onvoldoende belang heeft bij haar vordering in de zin van artikel 3:303 BW. Een zeer uitgebreide en belastende procedure over een ingewikkeld feitencomplex van meer dan 22 jaar geleden kan daarmee voorkomen worden.
Aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan.
5.3.2. Anders dan E& Y betoogt komt aan de huidige obligatiehouders, ook wanneer zij de obligaties niet vóór de surseance hebben verkregen, een schadevordering op E& Y toe wegens vermindering van het verhaalsvermogen van DAF. E& Y heeft ook jegens hen een zorgplicht geschonden. De vordering tot schadevergoeding wegens de vermindering van het verhaalsvermogen is bovendien gekoppeld aan het bezit van de obligaties en kan dus, als nevenrecht dan wel anderszins, ook op die voet mee overgegaan zijn.
Aan de vereisten van artikel 843a Rv is, gelet op het voorgaande, niet voldaan.
5.3.5. De door E& Y gevorderde dwangsommen en termijn voor het verstrekken van de gevraagde bescheiden en informatie zijn ongepast. De gevorderde dwangsommen zijn bovendien te hoog.
deobligatiehouders van de aldaar breder omschreven obligatielening, zonder enige beperking.
Ten behoeve van Eisers (Finidaf als stichting ex 3: 305a BW en belangenbehartiger van obligatiehouders en/of ten behoeve van - Finidaf als lasthebber van elk der - Individuele Obligatiehouders):
7.De beslissing
woensdag 20 mei 2015teneinde op de eis in vrijwaring te antwoorden en voort te procederen;
woensdag 10 juni 2015voor conclusie van antwoord aan de zijde van E& Y;
mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2015.