ECLI:NL:RBROT:2015:2984

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
4009301
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming op basis van bestuursdwang ex artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Woonbron en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De vordering van Woonbron was gericht op de ontruiming van de woning van [gedaagde] in Rotterdam, nadat de burgemeester had aangekondigd gebruik te willen maken van zijn bevoegdheid tot bestuursdwang op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs en een vuurwapen in de woning, wat leidde tot een zienswijzengesprek met de gemeente.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] sinds 30 oktober 1998 huurder is van de woning en dat de huurovereenkomst onderhevig is aan de algemene huurvoorwaarden. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 april 2015 heeft Woonbron, vertegenwoordigd door mr. T.A. Vermeulen, haar vordering toegelicht, terwijl [gedaagde] werd bijgestaan door mr. R. Moghni. Woonbron stelde dat het gedrag van [gedaagde] in strijd was met goed huurderschap, gezien de aanwezigheid van drugs en de overlast die dit met zich meebracht.

[gedaagde] voerde verweer aan, stellende dat de vordering prematuur was, omdat nog niet definitief was besloten door de burgemeester. De kantonrechter oordeelde echter dat Woonbron voldoende spoedeisend belang had bij de vordering, gezien de mogelijke sluiting van de woning en de gevolgen daarvan voor de verhuurder. De rechter concludeerde dat de kans op succes van de vordering in een bodemprocedure groot was, en dat de belangen van Woonbron zwaarder wogen dan die van [gedaagde].

De kantonrechter heeft de vordering van Woonbron toegewezen, met de bepaling dat [gedaagde] de woning moet ontruimen binnen twee dagen na betekening van het vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, tot een maximum van € 5.000,-. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4009301 VV EXPL 15-184
uitspraak: 28 april 2015
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. T.A. Vermeulen,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R. Moghni.
Partijen worden hierna aangeduid als “Woonbron” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- het exploot van dagvaarding, met producties;
- de productie van de zijde van [gedaagde] (e-mail gemeente Rotterdam van 21 april 2015 inzake de [gedaagde] gegeven nieuwe termijn voor het naar voren brengen van zijn zienswijze).
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op woensdag 22 april 2015. Namens Woonbron is verschenen de gemachtigde mr. T.A. Vermeulen. Namens [gedaagde] heeft zich gesteld mr. R. Moghni die namens deze verweer heeft gevoerd. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier.
1.3
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[gedaagde] huurt sinds 30 oktober 1998 van Woonbron de woning aan [adres]te Rotterdam.
2.2
Op de huurovereenkomst zijn de ‘Algemene huurvoorwaarden voor zelfstandige woonruimte van woningstichting Onze Woning/mge d.d. 21 oktober 1996’ van toepassing.
2.3
Op 30 maart 2015 heeft Woonbron van de gemeente Rotterdam een uitnodiging voor een ‘zienswijzengesprek’ ontvangen in verband met het voornemen van de burgemeester om gebruik te maken van diens bevoegdheid tot het opleggen van bestuursdwang ex artikel 13b Opiumwet en de woning voor een bepaalde periode te sluiten. Aanleiding hiervoor was dat op 15 februari 2015 door de politie in diverse plaatsen in de woning harddrugs (2.412,1 gram heroïne), diverse attributen voor het bewerken, prepareren en verpakken van verdovende middelen alsmede een vuurwapen met munitie waren aangetroffen. Daarnaast bevonden zich, naast [gedaagde] zelf, vijf Fransen in de woning waarvan één heeft verklaard dat zij de drugs hebben gekocht van de bewoner.
2.4
[gedaagde] was ten tijde van de mondelinge behandeling in verband met de vanwege de onder 2.3 bedoelde bevindingen jegens hem gerezen verdenking gedetineerd.

3.De stellingen van partijen

3.1
Woonbron heeft, na wijziging van eis, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen, nadat de burgemeester heeft besloten om de woning aan [adres] te sluiten, deze woning te ontruimen en ontruimd te houden en, onder afgifte van de sleutels, ter vrije en algehele beschikking van Woonbron te stellen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
Aan de vordering heeft Woonbron het navolgende ten grondslag gelegd. Op grond van de wet en de huurovereenkomst dient [gedaagde] zich als goed huurder te gedragen. Het in of vanuit een woning harddrugs en/of in de woning voorhanden hebben van harddrugs en een vuurwapen is in strijd met goed huurderschap. Het is een feit van algemene bekendheid dat handel in harddrugs overlast voor de omgeving veroorzaakt.
3.3
Woonbron heeft belang bij het voorkomen van sluiting van de woning. Weliswaar stelt sluiting van de woning op last van de burgemeester Woonbron in de gelegenheid de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden maar als de sluiting een feit is dient er dan tevens een verzoek te worden gedaan om de sluiting ongedaan te maken. Daar gaat vaak veel tijd mee gemoeid. In die tijd kan geen gebruik worden gemaakt van de woning. In haar rol van sociaal verhuurder heeft zij een verantwoordelijkheid jegens haar doelgroep om woningen beschikbaar te hebben. Bovendien lijdt Woonbron in dat geval schade in de vorm van huurderving.
3.4
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat nog niet vast staat de burgemeester bestuursdwang zal opleggen. De vordering is daarom prematuur. Een spoedeisend belang bij de vordering ontbreekt.
3.5
Er wordt afgegaan op slechts één verklaring van de één van de aanwezige Fransen. [gedaagde] was aan het slapen en had geen idee wat er zich in de woning afspeelde. De Fransen zijn meegebracht door een vriend van hem. [gedaagde] is op een gegeven moment wakker geworden van een vechtpartij en heeft de mensen uit elkaar gehaald.
3.6
[gedaagde] heeft belang bij behoud van het gehuurde. Hij is al op leeftijd. Er is gesproken over elektronische detentie. Als hij geen woning heeft vormt dat een probleem. [gedaagde] heeft nooit eerder overlast veroorzaakt en betaalt de huur op tijd.
3.7
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd wordt hierna, voor zover relevant voor de beoordeling, besproken.

4.De beoordeling van de vordering

4.1
Door [gedaagde] is aangevoerd dat de vordering van Woonbron onvoldoende spoedeisend is. [gedaagde] is van mening dat een eventueel besluit van de burgemeester kan worden afgewacht en dat Woonbron in dat geval de overeenkomst buitengerechtelijk kan ontbinden, waarmee aan haar belangen voldoende tegemoet wordt gekomen. Dit verweer faalt. Woonbron heeft genoegzaam inzichtelijk gemaakt waarom zij haar positie zeker wil stellen vòòrdat de mogelijk op last van de burgemeester plaats te vinden sluiting een feit is en waarom zij in laatstbedoeld geval onverwijld tot ontruiming van het gehuurde over wenst te kunnen gaan. Haar belang om het gehuurde spoedig opnieuw te kunnen verhuren aan personen behorende tot haar doelgroep alsmede de schade in de vorm van huurderving zoveel mogelijk te beperken is een voldoende spoedeisend belang om Woonbron ontvankelijk te achten in haar vordering.
4.2
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de vordering van Woonbron in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3
Op grond van de inhoud van de door Woonbron overgelegde brief met bijlagen van de burgemeester van Rotterdam van 30 maart 2015 bevattende de uitnodiging voor een zienswijzengesprek, staat voldoende vast dat de burgemeester voornemens is de woning voor een bepaalde periode te sluiten omdat er in de woning drugs is aangetroffen.
4.4
Woonbron vordert alléén ontruiming voor het geval het besluit ook daadwerkelijk wordt genomen door de burgemeester. Het gaat er derhalve om of aannemelijk is dat de rechter in een bodemprocedure een vordering tot ontruiming van het gehuurde zal toewijzen wanneer het besluit van de burgemeester voorligt. Indien het bestuursdwangbesluit wordt genomen kan Woonbron op grond van het bepaalde in artikel 7:231 lid 2 BW de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbinden en zal [gedaagde] het gehuurde dienen te verlaten. De verhuurder hoeft hiermee niet af te wachten tot het besluit onherroepelijk is geworden. De ontbinding zal ook niet haar kracht verliezen als in een later stadium het sluitingsbesluit ongedaan zou worden gemaakt.
4.5
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de vordering van Woonbron in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorlopige voorziening,
4.6
Een afweging van de belangen van partijen in het kader van de redelijkheid en billijkheid leidt niet tot een ander oordeel. Het woonbelang van [gedaagde] is evident. Tegenover dat belang staat het belang van Woonbron om overlast voor haar huurders te voorkomen en te bestrijden. De handel in harddrugs (midden in een woonwijk) gaat gepaard met overlast, ook voor omwonenden, een en ander is ook uitvoerig uiteengezet in de brief van de gebiedsdirecteur Delfshaven. Woonbron dient daartegen streng op te treden. Het algemene belang van Woonbron prevaleert derhalve boven het individuele belang van [gedaagde].
De kantonrechter voegt hieraan toe ook als die weging anders zou uitpakken hierin geen argument gevonden kan worden om de onderhavige vordering af te wijzen. Immers; de gevraagde voorziening zal slechts effect kunnen sorteren als het sluitingsbesluit een feit is. In dat geval zal [gedaagde] reeds op grond van dat besluit zijn woning kwijtraken. Het achterwege laten van het geven van de gevraagde voorziening zal hierin geen verandering brengen. Het woonbelang kan dan immers al niet meer beschermd worden.
4.7
De gevorderde dwangsom van € 250,- voor elke dag dat [gedaagde] in gebreke blijft het gehuurde te ontruimen zal eveneens worden toegewezen met dien verstande dat deze dwangsommen tot een totaalbedrag zullen worden gemaximeerd van € 5.000,-.
4.8
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.

5.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt [gedaagde], doch slechts nadat en in het geval de burgemeester zal hebben besloten om de woning aan [adres] te Rotterdam te sluiten, deze woning binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden en, onder afgifte van de sleutels, ter vrije en algehele beschikking van Woonbron te stellen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 5.000,-;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 212,16 aan verschotten en € 400,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
540