In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een 91-jarige man, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiser had een aanvraag ingediend voor een traplift op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), welke was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was, gezien de bijzondere omstandigheden van de eiser, waaronder zijn hoge leeftijd, broze gezondheid en het feit dat hij al meer dan 50 jaar in zijn woning woont. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet in staat was om de trap te lopen en dat hij afhankelijk was van de dagelijkse zorg van zijn mantelzorger, die hem in zijn directe nabijheid ondersteunt.
De rechtbank heeft de besluiten van de gemeente, die de aanvraag had afgewezen en het bezwaar ongegrond had verklaard, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de eiser en dat de kosten van de traplift, die door de eiser zelf waren betaald, niet in verhouding stonden tot de verhuiskostenvergoeding die de gemeente had aangeboden. De rechtbank heeft bepaald dat de eiser recht heeft op vergoeding van de kosten van de traplift, bovenop het reeds betaalde bedrag van € 1.631,-. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gemeente het griffierecht van € 45,00 aan de eiser moet vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van persoonlijke omstandigheden in de beoordeling van aanvragen op basis van de Wmo, en dat de gemeente in dit geval niet had mogen volstaan met een standaardafweging zonder de specifieke situatie van de eiser in acht te nemen. De rechtbank heeft de zaak zelf afgedaan door het primaire besluit te herroepen en de eiser de benodigde voorziening toe te kennen.