In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een jeugdige, hierna te noemen [de jeugdige], die op dat moment achttien jaar oud was. Het verzoek werd ingediend door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (de GI) en betrof een gesloten plaatsing in verband met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. De rechtbank oordeelde dat de Jeugdwet vereist dat een verzoek om een gesloten machtiging wordt ingediend door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige woont. In dit geval had het College volmacht verleend aan de GI om het verzoek in te dienen, wat door de rechtbank werd bekrachtigd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [de jeugdige] in de gesloten accommodatie De Vaart verbleef en dat er ernstige zorgen waren over zijn gedrag, waaronder het gebruik van alcohol en drugs. De rechtbank oordeelde dat de gesloten jeugdhulp noodzakelijk was om te voorkomen dat [de jeugdige] zich aan de hulpverlening zou onttrekken. De rechtbank benadrukte dat de beslissing om een machtiging tot gesloten plaatsing te verlenen niet door het College zelf, maar door de rechter moet worden genomen.
Uiteindelijk verleende de rechtbank de gevraagde machtiging tot gesloten jeugdhulp, met ingang van 30 april 2015 tot uiterlijk 6 oktober 2015. De rechtbank concludeerde dat, gezien de ernst van de problematiek van [de jeugdige], de voortzetting van de behandeling in een gesloten setting noodzakelijk was. De rechtbank wees erop dat de behandeling al was begonnen voordat [de jeugdige] de leeftijd van achttien jaar had bereikt, en dat er uitzicht was op een doorplaatsing naar een andere zorginstelling.