ECLI:NL:RBROT:2015:3234

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
472153
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor jeugdige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een jeugdige, hierna te noemen [de jeugdige], die op dat moment achttien jaar oud was. Het verzoek werd ingediend door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (de GI) en betrof een gesloten plaatsing in verband met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. De rechtbank oordeelde dat de Jeugdwet vereist dat een verzoek om een gesloten machtiging wordt ingediend door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige woont. In dit geval had het College volmacht verleend aan de GI om het verzoek in te dienen, wat door de rechtbank werd bekrachtigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [de jeugdige] in de gesloten accommodatie De Vaart verbleef en dat er ernstige zorgen waren over zijn gedrag, waaronder het gebruik van alcohol en drugs. De rechtbank oordeelde dat de gesloten jeugdhulp noodzakelijk was om te voorkomen dat [de jeugdige] zich aan de hulpverlening zou onttrekken. De rechtbank benadrukte dat de beslissing om een machtiging tot gesloten plaatsing te verlenen niet door het College zelf, maar door de rechter moet worden genomen.

Uiteindelijk verleende de rechtbank de gevraagde machtiging tot gesloten jeugdhulp, met ingang van 30 april 2015 tot uiterlijk 6 oktober 2015. De rechtbank concludeerde dat, gezien de ernst van de problematiek van [de jeugdige], de voortzetting van de behandeling in een gesloten setting noodzakelijk was. De rechtbank wees erop dat de behandeling al was begonnen voordat [de jeugdige] de leeftijd van achttien jaar had bereikt, en dat er uitzicht was op een doorplaatsing naar een andere zorginstelling.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige Kamer
zaakgegevens : C/10/472153 / JE RK 15-731
datum uitspraak: 29 april 2015

beschikking machtiging gesloten jeugdhulp

in de zaak van

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER & WETHOUDERS van VLAARDINGEN,

hierna te noemen het College,
betreffende

[Naam jeugdige], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats],

hierna te noemen [de jeugdige].

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoekschrift met bijlagen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI) van 12 maart 2015, ingekomen bij de griffie op
17 maart 2015;
- de instemmende verklaring d.d. 27 maart 2015 van een gekwalificeerde gedragswetenschapper;
- de verklaring van het College, gedateerd 30 maart 2015, dat een voorziening nodig is op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, waarbij is bepaald dat de volgende vorm van jeugdhulp is aangewezen: 18+ gesloten jeugdhulp;
- de beschikking van 31 maart 2015 waarbij een machtiging is verleend om [de jeugdige] - toen nog minderjarig - tot uiterlijk 30 april 2015 in gesloten jeugdhulp te doen verblijven en waarbij het resterende verzoek van de GI is aangehouden en verwezen naar de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank op 24 maart 2015;
- een Volmachtbesluit Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond van het College van
16 april 2015, ingekomen bij de griffie op 22 april 2015;
- een Perspectiefplan Jeugdzorg d.d. 21 februari 2015, ingekomen bij de griffie op
22 april 2015;
- een ter zitting overgelegd afschrift van een door [de jeugdige] ondertekend contract naar aanleiding
van een verlenging van [de plaatsing in gesloten jeugdhulp] na [de jeugdige]’s 18e verjaardag.
Op 24 maart 2015 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de jeugdige [de jeugdige], bijgestaan door zijn advocaat mr. J.L.A.M. le Cocq d’Armandville, die waarneemt voor mr. E.A. Blok,
- de moeder,
- een vertegenwoordiger van de GI, te weten [naam].
Opgeroepen en niet verschenen is:
- een vertegenwoordiging van het College.

De feiten

[de jeugdige] verblijft thans in de gesloten accommodatie voor jeugdhulp De Vaart (Horizon) te Sassenheim.

Het standpunt van verzoeker

Met het besluit van 16 april 2015 heeft het College het eerder door JBRR gedane verzoek om
een gesloten plaatsing van [de jeugdige] voor de duur van zes maanden bekrachtigd.
Daartoe is het volgende aangevoerd. In de afgelopen periode heeft [de jeugdige] zeer zorgelijk gedrag
laten zien. Hij is nog steeds onder invloed van alcoholische drank en drugs en heeft een
allesoverheersende drang om aan verdovende middelen te komen. Pameijer heeft de
toezegging gedaan dat er voor [de jeugdige] binnen zes maanden een plek beschikbaar komt. Een
machtiging gesloten plaatsing (18+ machtiging) is noodzakelijk, zodat [de jeugdige] de komende tijd
- in afwachting van een plek bij een woonvoorziening van Pameijer en voor maximaal een
periode van zes maanden - in De Vaart kan verblijven.

Het standpunt van belanghebbenden

Namens en door [de jeugdige] is kenbaar gemaakt dat [de jeugdige] zich met het verzoek kan verenigen. Hij gebruikt nog altijd drugs en alcohol en komt regelmatig te laat terug van verlof. [de jeugdige] stemt in met het hulpverleningsplan en met de (vervolg)plaatsing bij Pameijer.
De moeder heeft te kennen gegeven eveneens met het verzoek in te stemmen.

De verdere beoordeling

De bevoegdheid tot het doen van een verzoek om gesloten machtiging
Het voorliggende verzoek om een machtiging tot plaatsing in een gesloten accommodatie heeft geen betrekking op een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregel opgelegd heeft gekregen of ten aanzien van wie een kinderbeschermingsmaatregel wordt verzocht. Evenmin is sprake van uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel door een gecertificeerde instelling. [de jeugdige] was tot aan zijn achttiende verjaardag in De Vaart geplaatst op grond van een machtiging gesloten jeugdhulp met instemming van zijn moeder als gezaghebbende ouder.
Op grond van artikel 6.1.8, eerste lid, van de Jeugdwet dient een verzoek als het onderhavige te worden ingediend door het College van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft. Een dergelijk verzoek kan dus niet zelfstandig – op eigen titel – door de GI of door een andere (rechts)persoon worden gedaan.
Wil de GI een verzoek als bedoeld in artikel 6.1.8., eerste lid, van de Jeugdwet doen, dan zal in ieder geval moeten blijken dat het College aan de GI de bevoegdheid heeft verleend om dat verzoek namens het College te doen. Het College zal de GI daartoe moeten machtigen.
Het verzoek om een machtiging tot plaatsing van [de jeugdige] in een gesloten accommodatie is in deze zaak ingediend door de GI.
Het College heeft bij besluit van 16 april 2015 bepaald dat verzoeken om een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.8, eerste lid, van de Jeugdwet, die bedoeld zijn krachtens volmacht van het College te zijn ingediend door de directeur, gebiedsmanager of jeugdbeschermer van de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (de GI) in de periode van 1 januari 2015 tot de dag waarop dit besluit in werking treedt, met dit besluit zijn bekrachtigd door het College. Met deze bekrachtiging door het College wordt het onderhavige verzoek, dat door de gebiedsmanager van de GI is ondertekend en op 17 maart 2015 bij de rechtbank is binnengekomen, geacht te zijn gedaan door het College.
Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende.
Krachtens het hiervoor vermelde besluit van 16 april 2015 heeft het College voorts besloten aan de directeur, gebiedsmanagers en jeugdbeschermers van de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond volmacht te verlenen om, namens het College van burgemeester en wethouders van Vlaardingen op grond van artikel 6.1.8, eerste lid, van de Jeugdwet, een verzoek te doen aan de kinderrechter gericht op het verkrijgen van een machtiging, een spoedmachtiging of een voorwaardelijke machtiging van de kinderrechter.
Op grond van artikel 10:3, eerste lid, in verbinding met artikel 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan een machtiging verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen het verlenen van de machtiging verzet.
Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 6.1.8 van de Jeugdwet noch enig ander wettelijk voorschrift aan het verlenen van machtiging tot het doen van een verzoek in de weg.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de Jeugdwet of de totstandkomingsgeschiedenis van deze wet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de aard van de bevoegdheid zich tegen het verlenen van machtiging tot het doen van een verzoek verzet. Bovendien acht de rechtbank hier van belang dat een ingrijpende beslissing als het verlenen van een machtiging tot gesloten plaatsing niet door het College zelf, maar door de rechter wordt genomen.
Van belang is dat in het verzoekschrift duidelijk tot uitdrukking wordt gebracht dat het verzoek namens het College wordt gedaan en dat de betreffende persoon die het verzoekschrift ondertekent, behoort tot de kring van gemachtigden, genoemd in het besluit van 16 april 2015.
De noodzaak tot gesloten plaatsing
Gelet op artikel 6.1.2, tweede lid, van de Jeugdwet kan een machtiging gesloten jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Gelet op artikel 6.1.2., vierde lid, van de Jeugdwet kan een machtiging voor een jeugdige die achttien jaar is, naast artikel 6.1.2., tweede lid, van de Jeugdwet, bovendien slechts worden verleend indien:
sprake is van een behandeling die reeds aangevangen is voordat de leeftijd van achttien jaar is bereikt;
voor het bereiken van de leeftijd van achttien jaar een hulpverleningsplan is
vastgesteld;
toegewerkt wordt naar een andere vorm van jeugdhulp dan gesloten jeugdhulp en
dit ook blijkt uit het hulpverleningsplan, en
de gesloten jeugdhulp niet langer duurt dan zes maanden na het bereiken van de
leeftijd van achttien jaar.
[de jeugdige] is op 6 april 2015 achttien jaar geworden, zodat artikel 6.1.2. vierde lid, van de Jeugdwet mede van toepassing is.
De rechtbank is van oordeel dat ook onder de huidige Jeugdwet de jurisprudentie die is gevormd ten aanzien van het destijds vigerende artikel 29a van de Wet op de jeugdzorg (vervallen per 01-01-2015) onverkort en overeenkomstig van toepassing is.
Uit die gevormde jurisprudentie maakt de rechtbank op dat afronding van een tijdens de minderjarigheid ingezette en inmiddels gevorderde behandeling die gericht is op het wegnemen van belemmeringen in de ontwikkeling naar volwassenheid, slechts onder zeer bijzondere en zwaarwegende omstandigheden binnen de grenzen van artikel 5 van het EVRM mogelijk is.
De rechtbank verwijst daarbij onder meer naar de rechtsoverwegingen van het Gerechtshof Arnhem van 26 mei 2009 (ECLI:NL:GHARN:2009:BJ3938)
4.7
Bij de beoordeling of verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie gesloten jeugdzorg voor een jeugdige van 18 jaar en ouder in strijd is met artikel 5, lid 1, aanhef en onder d EVRM staat voorop dat zodanige machtiging strekt tot vrijheidsbeneming als bedoeld in voornoemd artikel 5. Dit artikel houdt een verbod in iemand van zijn vrijheid te beroven met uitzondering van de specifiek aangegeven gevallen, waaronder het geval van rechtmatige detentie van een minderjarige met het doel toe te zien op zijn opvoeding. Het hof stelt vast dat in artikel 5, lid 1, onder d EVRM het begrip “minderjarige” niet is gedefinieerd. Nu in de Nederlandse wetgeving de meerderjarigheid wordt bereikt op achttienjarige leeftijd, is als “minderjarige” naar nationale wettelijke maatstaven aan te merken diegene, die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
4.9
Het hof is van oordeel dat er enige, zij het zeer beperkte ruimte is voor een op een eerdere machtiging tot uithuisplaatsing aansluitende periode van vrijheidsbeneming na het bereiken van de meerderjarigheidsleeftijd. Het moet binnen de grenzen van artikel 5 van het EVRM mogelijk worden geacht om jeugdzorg in een gedwongen kader voort te zetten, mits die is aangevangen vóór het bereiken van de algemene meerderjarigheidsleeftijd én er concreet uitzicht is op afronding van de behandeling binnen korte en afzienbare tijd na het bereiken van de achttienjarige leeftijd, waarbij in alle gevallen moet zijn voldaan aan het wettelijk criterium dat er nog steeds sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren.(…)
Uit de overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde blijkt dat [de jeugdige] is gediagnosticeerd met een autisme spectrum stoornis en een oppositionele gedragsstoornis met gevaar tot doorontwikkeling naar een antisociale gedragsstoornis. Daarnaast is gebleken dat [de jeugdige] thans nog alcohol en drugs gebruikt.
De gedragswetenschapper stelt in haar instemmingsverklaring dat [de jeugdige] gezien de ernst van zijn (psychiatrische) problematiek (vooral impulsiviteit, sociale situaties niet goed inschatten, ernstige problemen in de gewetensontwikkeling) in combinatie met zijn allesoverheersende gerichtheid op verdovende middelen, blijvend aangewezen zal zijn op een begeleide woonvorm, waar rekening gehouden wordt met zijn specifieke behoefte aan structuur en voorspelbaarheid. Gezien zijn impulsieve denkwijze, waarbij hij onvoldoende de gevolgen van zijn daden inziet, is de kans op onttrekking groot.
Voortzetting van de behandeling - die reeds is aangevangen voordat [de jeugdige] de leeftijd van achttien jaar had bereikt - wordt noodzakelijk geacht. Hoewel de rechtbank voldoende onderbouwd vindt dat bij [de jeugdige] sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren, is de rechtbank er niet van overtuigd dat daarmee sprake is van zodanig zeer bijzondere en zwaarwegende omstandigheden dat een uitzondering op het verbod van artikel 5 EVRM gerechtvaardigd is.
Desondanks ziet de rechtbank in de feiten en omstandigheden in deze zaak en gelet op de ernst van de problematiek van [de jeugdige] aanleiding de gevraagde machtiging te verlenen. [de jeugdige] heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij inziet dat hij behandeling voor zijn problematiek behoeft en dat hij zelf de reeds aangevangen behandeling binnen gesloten jeugdhulp wenst af te maken zodat hij binnen maximaal zes maanden zal kunnen doorstromen naar een accommodatie van Pameijer GGZ.
Gelet op de ernst van de problematiek kan de verzochte termijn naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een korte en afzienbare tijd na het bereiken van de achttienjarige leeftijd, in vorenbedoelde zin.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de GI benadrukt dat de voortzetting van de behandeling voor [de jeugdige] zeer noodzakelijk is, mede omdat vanuit de gesloten setting een doorplaatsing naar Pameijer tot de mogelijkheden behoort. Zonder deze behandeling zal [de jeugdige] in risicovolle omstandigheden op straat komen te staan en zal uiteindelijk een opname binnen een psychiatrische setting voor hem onafwendbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit ook voldoende de doelmatigheid van het verblijf in gesloten jeugdhulp.
De rechtbank komt tot de slotsom dat in het belang van [de jeugdige] de verzochte machtiging dient te worden verleend tot 6 oktober 2015 en zal aldus beslissen.

De beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging gesloten jeugdhulp met ingang van 30 april 2015 tot uiterlijk
6 oktober 2015 betreffende de [de jeugdige].
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. van den Broek-Prins, voorzitter, tevens kinderrechter, en mrs. C.N. Melkert en S.C.C. Hes-Bakkeren, rechters, in tegenwoordigheid van M.A. den Hartog als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2015.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.