7.2Ten aanzien van het verzoek strekkende tot opheffing van de geheimhouding van de Beleidsvisie, de ontwikkellocaties A, B en C, overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet staat dat de raad op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wob, van het in een besloten vergadering behandelde en over de inhoud van de stukken die aan de raad worden overgelegd, geheimhouding kan opleggen. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de raad haar opheft.
In het vierde lid van artikel 25 van de Gemeentewet staat dat de verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan leden van de raad overgelegde stukken in acht wordt genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd haar opheft. Indien het stuk waarover geheimhouding is opgelegd, is voorgelegd aan de raad, geldt de geheimhouding, totdat de raad haar opheft.
In artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob staat dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen of het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Verweerder stelt zich op het standpunt, dat de reden om voor de Beleidsvisie en de daarin beschreven locaties geheimhoudingsplicht op te leggen, is gelegen in het feit dat projectontwikkelaars naar aanleiding daarvan grondposities zouden kunnen innemen. Openbaarmaking zou thans in onverminderde vorm kunnen leiden tot grondspeculatie, hetgeen de onevenredige benadeling van grondeigenaren, ontwikkelaars of verweerder tot gevolg kan hebben. Met verweerder is de rechtbank van oordeel, dat verweerder gelet hierop nog steeds een aanmerkelijk economisch en financieel belang heeft bij de weigering om de geheimhouding op de gehele Beleidsvisie te heffen. Openbaarmaking van de gehele Beleidsvisie zou verweerder in zijn economische en financiële belangen kunnen schaden omdat dit tot gevolg zou kunnen hebben dat er gronden worden aangekocht, waarvoor nog geen nadere politieke, ruimtelijke en economische afweging heeft plaatsgevonden. Voorts is de rechtbank van oordeel, dat openbaarmaking van de gehele Beleidsvisie, en specifiek de locaties B, C en E, tot bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid grondeigenaren, ontwikkelaars, betrokken personen, bedrijven of gemeenten, waaronder verweerder, zou kunnen leiden.
8. Verweerder heeft de geheimhouding van de ligging van de locaties A en D opgeheven in het bestreden besluit. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht, dat naar aanleiding van het advies van de commissie is overwogen om een deel van de Beleidsvisie openbaar te maken. Verweerder wil daar echter niet toe overgaan, omdat dan de andere locaties, door verweerder aangemerkt als B, C en E, kunnen worden getraceerd.
De rechtbank stelt vast dat verweerder er klaarblijkelijk geen belang meer bij heeft de ligging van de locaties A en D geheim te houden, maar dat verweerder geen onderdelen of fragmenten van de Beleidsvisie openbaar heeft gemaakt die zien op de locaties A en D.
De rechtbank is, na met toepassing van 8:29, het vijfde lid van de Awb kennis te hebben genomen van de Beleidsvisie, van oordeel dat verweerder, nu hij bij het bestreden besluit de locaties A en D reeds bekend gemaakt heeft, er geen belang in de zin van artikel 10, tweede lid, onder b en g, van de Wob meer bij heeft om de in de Beleidsvisie opgenomen ligging van de locaties A en D geheim te houden. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat de andere locaties kunnen worden afgeleid uit de delen van de Beleidsvisie die zien op locaties A en D, nu de informatie over de verschillende locaties te (onder)scheiden is. Naar het oordeel van de rechtbank zal verweerder gevolg moeten geven aan zijn besluit om de geheimhouding van de locaties A en D op te heffen door de delen van de Beleidsvisie die uitsluitend zien op de locaties A en D aan eiseressen te verstrekken.
Ten aanzien van de in de Beleidsvisie opgenomen algemene informatie en de informatie die ziet op de overige locaties overweegt de rechtbank, na met toepassing van 8:29, het vijfde lid van de Awb kennis te hebben genomen van de Beleidsvisie, dat zonder nadere onderbouwing door verweerder niet kan worden beoordeeld of, en zo, ja, welk belang in de zin van artikel 10, tweede lid, onder b en g, van de Wob bestaat om de in de Beleidsvisie opgenomen algemene informatie en de informatie die ziet op de overige locaties geheim te houden. Die beoordeling heeft verweerder niet gemaakt. De door verweerder niet nader gemotiveerde beslissing tot weigering van de geheimhouding van de gehele Beleidsvisie kan geen stand houden.
9. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op het verzoek tot het opheffen van de geheimhouding op de Beleidsvisie, is dan ook in strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank heeft voorts onderzocht of de rechtbank de zaak finaal kan beslechten. De weigering van de opheffing van de geheimhouding van delen van de Beleidsvisie is ter zitting uitgebreid besproken met partijen. Verweerder heeft daarbij te kennen gegeven niet bereid te zijn om middels een bestuurlijke lus te beoordelen van welk gedeelte van de Beleidsvisie de geheimhouding kan worden opgeheven en aan eiseressen kan worden verstrekt. De rechtbank ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan verweerder de opdracht te geven een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is opgenomen.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseressen het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. Tevens ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 7:15, tweede lid van de Awb en artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, verweerder te veroordelen in de kosten die eiseressen in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Ten aanzien van de kosten in bezwaar overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit het primaire besluit ten dele heeft herroepen. Nu eiseressen tijdig om vergoeding van de kosten in bezwaar hebben verzocht, dient verweerder dan ook te worden veroordeeld in de kosten in bezwaar.
De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.960,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1).