ECLI:NL:RBROT:2015:3561

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
ROT 14-7053
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J.F. Frankruijter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot wijziging en vaststelling kinderopvangtoeslag 2008

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 22 mei 2015, staat de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 centraal. Eiseres, die een voorschot kinderopvangtoeslag had ontvangen, kreeg op 24 april 2014 te horen dat dit voorschot was gewijzigd en op nihil was gesteld. Dit besluit werd definitief op 6 mei 2014. Eiseres ging in beroep tegen het besluit van 15 september 2014, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 9 april 2015, waar eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, werd het verweerschrift van de Belastingdienst/Toeslagen pas twee dagen voor de zitting ontvangen, wat door de rechtbank als strijdig met de goede procesorde werd beschouwd. Dit verweerschrift werd dan ook buiten beschouwing gelaten.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat zij de eigen bijdrage voor de kinderopvang daadwerkelijk had betaald. De Belastingdienst stelde dat de overeenkomsten met de gastouderbureaus niet aan de wettelijke eisen voldeden en dat eiseres geen kosten voor kinderopvang had gemaakt. Eiseres voerde aan dat de door haar overgelegde overeenkomsten ten onrechte als ontoereikend waren beoordeeld en dat zij meer had betaald dan de Belastingdienst had aangenomen. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiseres overgelegde bankafschriften niet overeenkwamen met de door haar gestelde bedragen en dat zij niet had aangetoond dat zij het volledige bedrag aan opvangkosten had voldaan.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Eiseres kreeg het door haar betaalde griffierecht vergoed, maar er werd geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat de gemachtigde van eiseres niet als beroepsmatig rechtsbijstandverlener kon worden aangemerkt. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F. Frankruijter, in aanwezigheid van griffier mr. L. van Gulick, en is openbaar uitgesproken op 22 mei 2015.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 3
Zaaknummer: ROT 14/7053

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: A. Bidou,
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigde: N. Marienus.

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2014 heeft verweerder het aan eiseres toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 gewijzigd en op nihil gesteld. Bij besluit van 6 mei 2014 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 15 september 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft aanvullende stukken en aanvullende gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft op 7 april 2015, aldus pas twee dagen voor de zitting, een verweerschrift van verweerder ontvangen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres bezwaar gemaakt tegen toevoeging van het verweerschrift aan het dossier, mede omdat hij dit verweerschrift niet voorafgaand aan de zitting heeft ontvangen. Zoals ter zitting door de rechtbank is beslist, zal de rechtbank gelet op het voorgaande het verweerschrift wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing laten.
2 Bij besluit van 20 november 2008 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 vastgesteld op een bedrag van € 4.775,-.
3. Bij brief van 23 december 2013 heeft verweerder eiseres verzocht om aanvullende informatie met betrekking tot de kinderopvang bij gastouderbureau Dar El Hanan (hierna: Dar El Hanan). Eiseres heeft hierop bij brief van 3 januari 2014 gereageerd en schriftelijke overeenkomsten, alsmede bankafschriften en kwitanties over het jaar 2008 aan verweerder gezonden.
4. Bij brief van 10 maart 2014 heeft verweerder eiseres verzocht om aanvullende informatie met betrekking tot de kinderopvang bij gastouderbureau El Amana (hierna: El Amana). Daarop heeft eiseres bij brief van 13 maart 2014 gereageerd en verweerder meegedeeld dat zij alle gegevens heeft toegestuurd en geen aanvullende gegevens kan verstrekken. Op 24 maart 2014 heeft verweerder nogmaals om aanvullende gegevens gevraagd. Daarop heeft eiseres niet gereageerd.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de totale opvangkosten over 2008 € 5.856,- bedroegen en dat dit bedrag is gebaseerd op 80 uren opvang per maand met een uurtarief van € 6,10.
6. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, omdat de overeenkomsten tussen eiseres en Dar El Hanan respectievelijk El Amana niet aan de wettelijke eisen voldoen. Daarnaast stelt verweerder dat eiseres in 2008 geen kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
7. Eiseres voert aan dat verweerder de door haar overgelegde overeenkomsten ten onrechte ontoereikend heeft geacht.
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomsten bij nader inzien wel voldoen aan de wettelijke voorwaarden, zodat deze afwijzingsgrond komt te vervallen.
Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Vervolgens zal de rechtbank bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten.
8. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte ervan uitgaat dat zij minder opvangkosten heeft gemaakt dan zij aan kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. Eiseres stelt daartoe dat de betaalde eigen bijdrage geen € 50,-, maar € 61,- per maand heeft bedragen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) bepaalt dat een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen verstrekken die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn. Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang (Wko) is de hoogte van de kinderopvangtoeslag mede afhankelijk van de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar, de voor die kinderopvang te betalen prijs en de soort kinderopvang. Volgens vaste jurisprudentie volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft moet maken en wat de hoogte daarvan is geweest. Geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Uit vaste jurisprudentie volgt ook dat in geval van het contant betalen van de gastouder het enkel overleggen van kwitanties van betalingen onvoldoende is om aan te tonen dat de kosten daadwerkelijk zijn voldaan.
Eiseres stelt dat zij in 2008 maandelijks een bedrag van € 61,- aan de gastouder heeft betaald. Dit zou betekenen dat zij (12 x € 61,- =) € 732,- aan de gastouder zou hebben betaald. Eiseres heeft bankafschriften van de maanden februari, maart, april, juni, juli, augustus, september, oktober, november, december 2008 en januari 2009, overgelegd. Hieruit volgt dat eiseres maandelijks een bedrag van € 50,- en eenmaal - in juli 2008 - een bedrag van € 70,- van haar bankrekening heeft opgenomen. De hoogte van deze bedragen komt niet overeen met de hoogte van het bedrag van € 61,- dat volgens de overgelegde kwitanties aan de gastouder zou zijn betaald. Eiseres stelt dat zij de overige € 11,- er “steeds bij deed”. Eiseres heeft haar stelling niet onderbouwd. Bovendien geldt dat indien al zou moeten worden geoordeeld dat eiseres in 2008 een bedrag van € 732,- aan opvangkosten heeft betaald, zulks niet leidt tot het oordeel dat eiseres daarmee daadwerkelijk het volledige bedrag aan opvangkosten heeft voldaan. Bij besluit van 20 november 2008 is eiseres een voorschotbedrag van € 4.775,- toegekend. Dit betekent dat het deel van de kosten dat eiseres zelf diende te voldoen en aan verweerder dient te verantwoorden, € 1.081,- (€ 5.856,- minus € 4.775,-) bedraagt. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij dit bedrag heeft betaald.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat ook de bureaukosten ter hoogte van € 931,- voor rekening van eiseres zijn gekomen. Eiseres heeft dit evenwel niet deugdelijk onderbouwd. Bovendien heeft zij zelf ter zitting verklaard dat zij alleen haar eigen bijdrage van € 61,- per maand heeft voldaan.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres voor het jaar 2008 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag en de toeslag terecht op nihil heeft gesteld.
10. Eiseres heeft ter zitting aanvullend aangevoerd dat er ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Deze beroepsgrond is tardief en zal om die reden buiten bespreking worden gelaten.
11. Het beroep is gelet op het onder 7. overwogene gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) volgt dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op (onder meer) kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Volgens vaste jurisprudentie wordt met de term ‘rechtsbijstandverlener’ in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb een persoon bedoeld, voor wie het verlenen van rechtsbijstand tot zijn beroepsmatige taak behoort en kunnen personen zonder juridische scholing niet geacht worden zodanige bijstand te verlenen. Blijkens vaste rechtspraak is het voor het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand van belang dat deze werkzaamheid een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening.
De gemachtigde stelt voor B&B Adviseurs te werken. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de op het briefpapier van B&B Adviseurs vermelde website niet bestaat en dat zowel zijn aan het vermelde e-mailadres als het faxnummer verzonden berichten onbestelbaar zijn gebleken. De gemachtigde van eiseres heeft hiervoor op vragen van de rechtbank geen verklaring kunnen geven, noch de juistheid van de stellingen van verweerder betwist. Gelet daarop is de rechtbank onvoldoende overtuigd dat B&B Adviseurs een kantoor/bureau betreft waarbij het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening. De bijstand die de gemachtigde van eiseres heeft verleend, kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet worden aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. Daarnaast is niet gebleken dat de gemachtigde van eiseres juridisch geschoold is. Weliswaar heeft hij ter zitting meegedeeld dat hij een opleiding juridische dienstverlening heeft gevolgd, maar deze stelling is niet nader door hem onderbouwd. Bovendien heeft hij zelf aangegeven deze opleiding niet te hebben voltooid.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek om een proceskostenveroordeling afwijzen. De rechtbank kan daarmee verder onbesproken laten de door verweerder gestelde - en door de gemachtigde van eiseres niet bestreden - omstandigheden dat de gemachtigde van eiseres ten tijde van belang (2008) werkzaam was bij Dar El Hanan en onlangs in een andere beroepszaak betreffende kinderopvangtoeslag een factuur omtrent proceskosten-vergoeding heeft ingediend tot exact dezelfde hoogte.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Frankruijter, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. van Gulick, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.