ECLI:NL:RBROT:2015:3921

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
C/10/458146 / HA ZA 14-883
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor schade door verzakking bedrijfspand na nieuwbouw

In deze zaak vordert eiseres, eigenaar van een bedrijfspand, schadevergoeding van de Nederlandse Bouw Unie B.V. (NBU) wegens schade aan haar pand als gevolg van verzakking na nieuwbouw door NBU in de nabijheid. De rechtbank Rotterdam oordeelt dat NBU onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende onderzoek te verrichten naar de risico's van haar werkzaamheden en door niet in te grijpen bij overschrijding van trillingsnormen. De rechtbank stelt vast dat de schade, hoewel veroorzaakt door NBU, van relatief beperkte omvang is. De deskundige heeft de schade begroot op € 45.000,00, welke schadevergoeding door de rechtbank wordt toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast worden de kosten van rapportages tot een bedrag van € 6.361,68 toegewezen. NBU wordt veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank wijst de vordering van eiseres tot verklaring voor recht af, omdat zij daar geen belang bij heeft. De uitspraak is gedaan op 27 mei 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/458146 / HA ZA 14-883
Vonnis van 27 mei 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. H.R. Flipse te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE BOUW UNIE B.V.,
gevestigd te Etten-Leur,
gedaagde,
advocaat mr. H.W. Gierman te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en NBU genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 augustus 2014 en de door [eiser] overgelegde producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 28 januari 2015, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 14 april 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het bedrijfspand aan de [adres] (hierna: het pand).
2.2.
Het pand is gebouwd in 1933/34 en is 'op staal' gefundeerd (niet op palen).
2.3.
NBU heeft in 2003 op het terrein naast het pand nieuwbouw gerealiseerd. In dat kader zijn damwanden geplaatst en palen geheid.
2.4.
Voor aanvang van de werkzaamheden van NBU is een vooropnamerapport gemaakt. Tijdens de werkzaamheden van NBU zijn de trillingen en verzakkingen gemeten. Ook is door middel van diverse peilbuizen de grondwaterstand gevolgd. Na beëindiging van de werkzaamheden is een naopnamerapport gemaakt.
2.5.
Het pand is verzakt en vertoont scheurvorming aan onder andere de muren.
2.6.
[eiser] heeft NBU bij brief van 18 augustus 2003 aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. NBU heeft aansprakelijkheid betwist. [eiser] en NBU en de over en weer door hen ingeschakelde partijdeskundigen verschillen van mening over de oorzaken van de schade aan het pand en - in het bijzonder - de negatieve bijdrage van de werkzaamheden van NBU aan die schade.
2.7.
In opdracht van [eiser] heeft ingenieursbureau Crux Engineers B.V. onderzoek gedaan naar de schade aan het pand en de toedracht daarvan. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 22 februari 2007.
2.8.
Op 7 maart 2011 heeft [eiser] een verzoekschrift tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht bij de rechtbank Rotterdam ingediend. Bij beschikking van 22 november 2011 heeft de rechtbank Rotterdam de heer [deskundige1] van het bureau [bureau] als deskundige benoemd (hierna: de deskundige).
2.9.
De deskundige heeft op 14 augustus 2012 zijn definitieve rapport bij de rechtbank gedeponeerd. In het rapport is onder meer opgenomen:

Vraag 1. Wat is de oorzaak van de schade die aan het bedrijfspand van [eiser] is opgetreden? Kunt u ingaan op de oorzaken die daarvoor door zowel [eiser] als NBU worden genoemd, alsmede op de aanwezigheid van een gronddepot als mogelijke (mede)oorzaak van de schade? Mogelijke schade tengevolge van de saneringswerkzaamheden dient hiervan te worden onderscheiden.
Allereerst merk ik op dat het betreffende pand op staal is gefundeerd, hetgeen, gezien de grondsoort, een keuze is waarbij zettingen en daarmee problemen met het pand te verwachten zijn.
Verder blijkt uit de fotovooropname zoals die is gemaakt voor aanvang van de werkzaamheden van NBU, dat het pand was behept met 68 gebreken zoals scheurvorming etc.
Voorts is mij duidelijk geworden dat de uitgevoerde grondsanering voorafgaand heeft aan de werkzaamheden van NBU van invloed is geweest op het pand. De eiser heeft van de aannemer die belast was met de bodemsanering herstelkosten vergoed gekregen voor nieuwe scheurvorming die door diens werkzaamheden is ontstaan in de zijgevel van de werkplaats. Voor wat betreft de werkzaamheden van NBU zelf meen ik dat, gezien de aard van deze werkzaamheden en de afstand tot aan het betreffende pand, deze van invloed zijn geweest op de schade aan het pand. Met name het inbrengen van damwandplanken en heipalen alsmede het vervormen van de damwand als gevolg van ontgravingen zijn hierbij naar mijn mening het meest bepalend geweest.
(…)
Zoals uit het voorgaande blijkt zijn er diverse, los van elkaar staande, factoren te noemen die uiteindelijk hebben geleid tot het huidige schadebeeld. Wanneer ik inzoom op de invloed van de werkzaamheden van NBU dan meen ik dat van een invloed zeker sprake is geweest, maar dat deze invloed beperkt is geweest en een relatief beperkt aandeel heeft gehad in de uiteindelijk ontstane problemen. Met name de combinatie van fundering op staal, een relatief slechte ondergrond en een wisselende natuurlijke grondwaterstand zijn naar mijn mening de meest van belang zijnde factoren geweest.
Hierbij acht ik de invloed van de saneringswerkzaamheden, zowel voorafgaand als na afloop van de werkzaamheden van NBU, beperkt.
Vraag 2. Is er naar uw inschatting reeds een einde gekomen aan de verzakking van het bedrijfspand of zal de schade als gevolg hiervan nog verder toenemen?
Zoals ik al bij vraag 1 heb aangegeven, meen ik dat de meest bepalende factor bij het schadebeeld de combinatie fundering op staal met slechte ondergrond is. Aangezien deze situatie niet is opgeheven, verwacht ik dat de schade en de problemen nog verder zullen toenemen. Wel is het zo dat de werkzaamheden van NBU een versnelling hebben gegeven van het schadeverloop, welke versnelling tot het verleden behoort.
Vraag 3. Voor zover deze schade het gevolg is van de bouwwerkzaamheden van NBU, kunt u een omschrijving geven van de schade? Kunt u aangeven wat de herstelmogelijkheden zijn, alsmede een begroting maken van de kosten hiervan. U dient hierbij uit te gaan van de staat van het bedrijfspand voorafgaande aan de werkzaamheden van NBU.
Zoals uit het voorgaande blijkt is uiteindelijk niet eenduidig vast te stellen hoe groot precies de invloed is geweest van de werkzaamheden van NBU op het totale schadebeeld. Wel staat vast, onder andere aan de hand van verschillen met de fotovooropname, dat als gevolg van de werkzaamheden een groot aantal dichtgezette en/of gerepareerde scheuren opnieuw zijn open gaan staan. Verder blijkt dat reeds aanwezige scheuren wijder en/of langer zijn geworden. Slechts op beperkte schaal is sprake van nieuwe scheurvorming.
Verder dient nog te worden vermeld dat gelet op de reeds bestaande, niet stabiele toestand van het pand, er sowieso al rekening gehouden diende te worden met enige toename van de gebreken in het pand.
Tevens lijkt het er op dat gedurende de werkzaamheden sommige vloerdelen schever zijn gaan liggen, alhoewel niet exact vaststaat of dit inderdaad het geval is en zo ja, of deze verergering van de scheefstand bepalend is geweest. Het gaat overigens om vloerdelen in met name de achterbouw/werkplaats en in de aangrenzende ruimte van het pand.
Uit achteraf uitgevoerde lintvoeg-metingen blijkt dat het pand thans een substantiële scheefstand heeft die slechts voor een beperkt deel te verklaren is uit hoogteverschillen die zijn ontstaan tijdens werkzaamheden van NBU.
Op basis hiervan meen ik dat de schade die aan NBU in alle redelijkheid kan worden toegerekend, de herstelkosten zijn die te maken hebben met het ontstaan van nieuwe scheuren en het vergroten en verergeren van bestaande scheuren. Verder merk ik op dat het in geringe mate verwijden of verlengen van bestaande scheuren niet of nauwelijks leidt tot extra herstelkosten.
Aangezien de hieruit voortvloeiende kosten niet exact te becijferen zijn, heb ik de hiermee verband houdende kosten globaal bepaald op € 45.000,00. Dit bedrag kan als volgt worden gespecificeerd:
Reparatie scheuren e.d.
€ 7.500,00
Stucadoors- en schilderwerk
€ 7.500,00
Uitvlakken diverse vloervelden
€ 15.000,00
Omzetten inboedel/inventaris/beschermende maatregelen
€ 10.000,00
Onvoorzien
€ 5.000,00
Totaal, exclusief btw
€ 45.000,00
Vraag 4. Voor zover deze schade het gevolg is van de bouwwerkzaamheden van NBU, hoe beoordeelt u de uitvoering van de werkzaamheden en technieken van NBU met name het heien en het inbrengen en verwijderen van de damwanden, gelet erop dat de nieuwbouw naast een bedrijfspand plaatsvond? Gelieve hierbij ook de trillingsmetingen en de rondwaterstanden te betrekken.
Uit de stukken wordt duidelijk dat er bij het aanbrengen van de damwandplanken en de heipalen trillingsmetingen zijn uitgevoerd waarvan duidelijk is aangetoond dat het hierbij diverse malen is voorgekomen dat vooraf vastgestelde normen zijn overschreden. In dit verband meen ik dat sprake is geweest van onzorgvuldig handelen. Verzachtende omstandigheid is wel dat bij het aanbrengen van de damwandplanken gekozen is voor een statisch druksysteem dat veel duurder is en veel minder trillingsoverlast met zich meebrengt. Daarnaast meen ik dat er gedurende de metingen niet is ingegrepen op de werkzaamheden, waarbij de corrigerende factor die hierbij van wezenlijk belang is, niet van toepassing is. Het simpel meten van trillingen en hieraan geen consequenties verbinden, is naar mijn mening zinloos.
Verder heb ik in de stukken geen documentatie kunnen vinden waaruit blijkt dat er voorafgaand aan de werkzaamheden deugdelijk onderzoek is geweest naar de effecten van de werkzaamheden op onder andere het betreffende pand. Ook hiervan zou kunnen worden gesteld dat hier sprake is van onzorgvuldig handelen.
(…)
Vraag 5. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
Partijen moeten zich realiseren dat in deze kwestie niet eenduidig kan worden vastgesteld hoe groot precies de invloed van de werkzaamheden van NBU op het pand is geweest. In het verlengde hiervan is ook niet exacte te calculeren wat de hieruit voortvloeiende schade is. Wanneer namelijk bestaande scheuren wijder en/of langer worden, leidt dit in de regel niet of nauwelijks tot een verhoging van de herstelkosten. Dit geldt ook voor schever liggende vloerdelen. Partijen zullen het dus moeten doen met een inschatting van ondergetekende, gebaseerd op ervaringen met soortgelijke kwesties.”
2.10.
[eiser] heeft de heer [betrokkene2] van de firma Stone Value verzocht de schade aan het pand te begroten. Deze begroting is neergelegd in een rapport van 9 juli 2014.
2.11.
[eiser] heeft de heer ir. [betrokkene3] van ingenieursbureau [bureau2] verzocht onderzoek te doen naar de doorgaande scheurvorming aan het pand. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 22 juli 2014.

3.Het geschil

3.1.
De vordering van [eiser] luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat NBU aansprakelijk is voor de schade aan het pand;
2. NBU te veroordelen aan [eiser] te betalen bedragen van € 134.350,= en € 50.000,= in verband met de bouwkundige schade en de niet herstelbare schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2003;
3. NBU te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van € 78.552,= in verband met de verhuiskosten, de huurkosten en de kosten van extra personeel, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf deze dagvaarding;
4. NBU te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van € 10.596,68 in verband met de expertisekosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf deze dagvaarding;
5. NBU te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Het verweer van NBU strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente voor zover deze niet binnen veertien dagen na vonnisdatum zijn voldaan, en in de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] grondt haar vordering op onrechtmatige daad. [eiser] stelt daartoe – kort weergegeven – het volgende. Aan het pand van [eiser] zijn als gevolg van de door NBU uitgevoerde werkzaamheden beschadigingen opgetreden. [eiser] heeft daardoor schade geleden. NBU is voor die schade aansprakelijk, omdat zij onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld althans nagelaten. Voor NBU was voorzienbaar dat als gevolg van haar werkzaamheden schade zou kunnen optreden aan het pand. NBU heeft echter nagelaten voorafgaand aan de werkzaamheden deugdelijk onderzoek te verrichten naar de risico’s van het ontstaan van schade aan het pand, terwijl zij door [eiser] op de kwetsbare fundering van het pand is gewezen. NBU heeft ook niet tussentijds ingegrepen toen trillingen werden gemeten, die blijkens de trillingsrapporten diverse malen de toepasselijke norm fors hebben overschreden. Voorts heeft NBU gekozen voor het gebruik van prefab heipalen, terwijl uit het oogpunt van trillingen boorpalen veruit zijn te prefereren. NBU heeft niet ingegrepen toen de grondwaterstanden zo laag werden dat dit een gevaar opleverde voor het pand. NBU heeft verder nagelaten ervoor te zorgen dat de damwand niet lek was. De geleden schade staat in causaal verband tot het onrechtmatig handelen/nalaten van NBU.
4.2.
Ter zitting heeft NBU zich verweerd met de (nieuwe) stelling dat de vordering is verjaard. [eiser] heeft in reactie op dat voor haar nieuwe verweer gesteld dat de verjaring steeds tijdig is gestuit. [eiser] heeft aangeboden bij akte bewijsstukken van die stuiting(en) alsnog in het geding te brengen.
4.3.
De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde dat NBU het verjaringsverweer zonder enige aankondiging vooraf eerst op de zitting van 14 april 2015 heeft gevoerd. Gelet op de datum van aansprakelijkstelling (18 augustus 2003) en van dagvaarding (11 augustus 2014), meer dan 11 jaar later, moet NBU al veel eerder aan het aspect van verjaring hebben gedacht. Indien NBU op de zitting alsnog een verjaringsverweer wenste te voeren, mocht van haar worden verwacht dat zij dat in ieder geval tevoren bij [eiser] zou aankondigen. In dat geval had [eiser] ter zitting nader gemotiveerd op het verjaringsverweer kunnen reageren en daarbij direct de relevante bewijsstukken ter zake van gestelde stuitingshandelingen in het geding kunnen brengen om nodeloze vertraging van de procedure te voorkomen. In de gegeven omstandigheden kan NBU er geen aanspraak op maken dat in deze instantie in haar belang gelegenheid wordt geboden om alsnog een nader debat over verjaring en stuiting te voeren. Derhalve passeert de rechtbank het verweer dat de vordering is verjaard.
4.4.
De door de rechtbank benoemde deskundige heeft een onderzoek verricht naar de oorzaken van de verzakking van en de scheurvorming aan het pand. De rechtbank is van oordeel dat de deskundige een deugdelijk onderzoek heeft uitgevoerd, in overeenstemming met de aan hem verstrekte opdracht. De door de deskundige getrokken conclusies vloeien logisch voort uit zijn bevindingen. Die conclusies zijn deugdelijk gemotiveerd en de deskundige heeft adequaat gereageerd op de door partijen gestelde vragen en gemaakte opmerkingen, alsmede op het commentaar op het conceptrapport. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over en maakt die tot de hare, met enige nuancering ten aanzien van de toe te wijzen schadevergoeding, een en ander zoals hierna omschreven.
4.5.
Dat andere door partijen geraadpleegde deskundigen een visie hebben die ten dele afwijkt van de visie van de door de rechtbank benoemde deskundige, vormt voor de rechtbank geen aanleiding om zich nader te doen voorlichten. Uit de overgelegde rapportages kan de rechtbank niet afleiden dat de visie van de door de rechtbank benoemde deskundige niet juist is. De rechtbank is voorts van oordeel dat onwaarschijnlijk is dat nadere voorlichting door deskundigen een zinvolle nadere bijdrage aan de oordeelsvorming en/of meer inzicht in de problematiek zou opleveren. Er zijn meerdere mogelijke directe en indirecte oorzaken van de verzakkingen en scheurvorming aan te wijzen, naast en in samenhang met de belangrijkste oorzaak: de wijze waarop het pand is gefundeerd. De causaliteit is heel complex. Aannemelijk is echter dat de werkzaamheden van NBU voor zover die werkzaamheden niet met inachtneming van voldoende zorgvuldigheid zijn verricht slechts een relatief beperkte invloed op het gehele proces van verzakking en scheurvorming hebben gehad.
4.6.
NBU betwist dat zij jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld of nagelaten. De rechtbank is van oordeel dat het onrechtmatig handelen en nalaten van NBU vaststaat. De rechtbank wijst erop dat de deskundige heeft gerapporteerd dat NBU voorafgaande aan de werkzaamheden geen deugdelijk onderzoek heeft laten verrichten naar onder andere de effecten van haar werkzaamheden op het pand van [eiser]. Voorts heeft de deskundige gerapporteerd dat NBU ten aanzien van het inbrengen van de heipalen niet voldoende deskundig heeft gehandeld. Bij het heien zijn normen overschreden. NBU had meer rekening behoren te houden met de bekende bijzondere kwetsbaarheid van het pand. In dit verband had NBU voor toepassing van schroefpalen in plaats van prefab heipalen kunnen kiezen. Voorts had zij de werkzaamheden onmiddellijk kunnen en behoren te staken zodra sprake bleek te zijn van overschrijding van de in dit geval toe te passen trillingsnormen.
4.7.
Een en ander brengt mee dat NBU onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld/nagelaten en dat NBU verplicht is de dientengevolge door [eiser] geleden schade te vergoeden.
4.8.
Uit het rapport van de deskundige volgt evenwel dat de schade, voor zover die geacht mag worden in causaal verband te staan tot (veroorzaakt te zijn door) het onrechtmatig handelen en nalaten van NBU, van relatief beperkte omvang is. De deskundige is van oordeel dat er weliswaar een negatieve invloed is uitgegaan van de door NBU verrichte werkzaamheden, maar dat deze invloed beperkt is geweest. De deskundige wijst erop dat er reeds veel aan de hand was met het pand. De zettingen tijdens de werkzaamheden zijn relatief klein ten opzichte van de totale zettingen die grotendeels geen enkele relatie hebben met de werkzaamheden van NBU. De deskundige heeft een bedrag aan schade begroot dat in zijn visie in redelijkheid toerekenbaar is aan NBU. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat het feit dat NBU ter plaatse werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat die werkzaamheden enige invloed hadden op de omgeving nog niet meebrengt dat sprake was van onrechtmatig handelen of nalaten. NBU is slechts aansprakelijk voor schade als gevolg van onvoldoende zorgvuldig uitgevoerde werkzaamheden.
4.9.
De rechtbank is met de deskundige van oordeel dat de door [eiser] als gevolg van onvoldoende zorgvuldig door NBU uitgevoerde werkzaamheden geleden schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Dat betekent dat de schade op grond van artikel 6:97 Burgerlijke Wetboek (BW) dient te worden geschat. De rechtbank schat de schade alle omstandigheden en hetgeen de deskundige heeft gerapporteerd in aanmerking nemend op een bedrag van € 45.000,= (peildatum: 1 oktober 2003). Deze schatting is inclusief BTW, voor zover die BTW een schadepost is voor [eiser]. De rechtbank kiest voor peildatum 1 oktober 2003 omdat de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2003 is gevorderd en NBU heeft aangevoerd dat haar werkzaamheden tot september 2003 duurden.
4.10.
Voornoemd per vonnisdatum begroot bedrag zal ingevolge artikel 6:83 onder b BW worden vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 1 oktober 2003 tot de dag van algehele betaling. Dat op 1 oktober 2003 de schade nog niet was hersteld, is niet relevant. Er is hier sprake van zaakschade. Die wordt in beginsel abstract begroot. Het gaat dan om de waardevermindering die tot uitdrukking kan komen in te begroten herstelkosten. Of de schade werkelijk wordt hersteld en, zo ja, wanneer en op welke wijze is in dit verband niet relevant.
4.11.
Evident is dat volledig herstel van het pand veel meer zou kosten dan het bedrag dat thans ten laste van NBU aan [eiser] wordt toegewezen. Echter, voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade voor zover die in redelijkheid kan worden toegerekend aan NBU. Dat is niet het geval voor zover de schade ook (en min of meer in dezelfde periode) zou zijn ontstaan indien NBU niet onrechtmatig zou hebben gehandeld of nagelaten. Op grond van het rapport van de deskundige acht de rechtbank zeer aannemelijk dat evenzeer (en ongeveer in dezelfde periode) aanzienlijke schade aan het pand zou zijn ontstaan indien NBU wel in alle opzichten voldoende zorgvuldigheid jegens [eiser] in acht zou hebben genomen.
4.12.
De rechtbank ziet geen aanleiding (en geen mogelijkheid) om de aan NBU toe te rekenen schade nader te specificeren. De rechtbank is van oordeel dat ook aan de door de deskundige verstrekte globale specificatie slechts beperkte betekenis toekomt. Voldoende aannemelijk is dat door het onrechtmatig handelen/nalaten van NBU extra (snel) schade aan het pand is ontstaan. Exacte kwantificering van de aan NBU toerekenbare (extra) schade is echter onmogelijk.
4.13.
Voor een aparte begroting van waardevermindering van het pand als gevolg van het onrechtmatig handelen of nalaten van NBU bestaat geen grond. Aannemelijk is dat van de beperkte extra/versnelde schade aan het pand voortvloeiende uit onrechtmatig handelen of nalaten van NBU slechts beperkte negatieve invloed is uitgegaan op de waarde. De schade door die waardevermindering is verdisconteerd in het aan [eiser] toe te wijzen bedrag.
4.14.
NBU heeft er terecht op gewezen dat de deskundige niet in staat is geweest om exact aan te geven welke schade is voortgevloeid uit welk concreet handelen/ nalaten van NBU. Dat neemt echter niet weg dat vast is komen te staan dat onrechtmatig is gehandeld/nagelaten door NBU en dat voldoende waarschijnlijk is dat [eiser] daardoor (extra) schade van meer dan verwaarloosbare omvang heeft geleden. Nu de omvang van de aan NBU toe te rekenen schade niet nauwkeurig kon worden vastgesteld, diende die schade te worden geschat (artikel 6:97 BW), hetgeen thans is geschied.
4.15.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de kosten van de rapporten die zijn uitgebracht door Crux (€ 2.160,=), [bureau] (€ 4.201,68), [bureau2] (€ 2.665,=) en Stone Value (€ 1.570,=). Ingevolge artikel 6:96 lid 2 onder a BW komen als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht. Naar oordeel van de rechtbank voldoen de kosten voor de rapporten van Crux en [bureau] aan deze maatstaf. Dit geldt niet voor de kosten voor de rapporten [bureau2] en Stone Value. De opdracht tot deze rapporten heeft [eiser] gegeven nadat het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige reeds was uitgebracht. Het stond [eiser] weliswaar vrij zich nadien nader te laten voorlichten, maar de kosten van die voorlichting zijn redelijkerwijs niet aan NBU toerekenbaar. Toewijsbaar is derhalve een bedrag van € 6.361,68, vermeerderd met de – door NBU niet betwiste – wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.
4.16.
De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal niet worden toegewezen. Naast de veroordeling van NBU tot vergoeding van (het aan NBU toerekenbare deel van) de door [eiser] geleden schade heeft [eiser] daarbij geen belang.
4.17.
NBU zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 82,52
- griffierecht 1.519,00
- salaris advocaat
2.682,00(3* punten × tarief € 894,00)
Totaal € 4.283,52
* dagvaarding (1), comparitie van partijen (1) en verzoekschrift voorlopig deskundigenonderzoek (1)

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt NBU om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 45.000,00 (vijfenveertig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW daarover met ingang van 1 oktober 2003 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt NBU om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 6.361,68 (zesduizend driehonderdeenenzestig euro en achtenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt NBU in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 4.283,52,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.
[2111/1729]