ECLI:NL:RBROT:2015:3945

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
C/10/421770 / HA ZA 13-372
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering liquidatieoverschot door vereffenaar van Stichting Pensioenfonds voor de Raad van Bestuur van de Koninklijke Nedlloyd Groep

In deze zaak vorderde de vereffenaar van de Stichting Pensioenfonds voor de Raad van Bestuur van de Koninklijke Nedlloyd Groep, [eiser], op basis van artikel 2:23c BW terugbetaling van een bedrag dat eerder aan Maersk Holding B.V. was uitgekeerd uit het liquidatieoverschot van de Stichting. De rechtbank Rotterdam heeft op 27 mei 2015 vonnis gewezen in deze zaak, waarin de procedure en de feiten uitvoerig zijn behandeld. De rechtbank oordeelde dat Maersk Holding, als rechtsopvolger van Koninklijke P&O Nedlloyd N.V., gehouden is om hetgeen zij teveel heeft ontvangen uit het liquidatieoverschot te betalen aan de vereffenaar, voor zover nodig om de kosten van de vereffening te dekken.

De procedure begon met een dagvaarding van [eiser] op 20 maart 2013, gevolgd door verschillende processtukken en een tussenvonnis van 21 mei 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overschot was na de voldoening van de schuldeisers, en dat Maersk Holding niet gerechtigd was tot het volledige saldo. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] tot terugvordering van het teveel ontvangen bedrag toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de vereffenaar recht heeft op een beloning voor zijn werkzaamheden, en dat deze beloning als een boedelschuld van de vennootschap moet worden beschouwd. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] tot betaling van een bedrag van € 39.910,26 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en Maersk Holding veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/421770 / HA ZA 13-372
Vonnis van 27 mei 2015
in de zaak van
[eiser], in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de stichting
Stichting Pensioenfonds Voor De Raad Van Bestuur Van De Koninklijke Nedlloyd Groep,
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. L. Muller te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAERSK HOLDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. S.A. Tan te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Maersk Holding genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 20 maart 2013 en de door [eiser] overgelegde producties;
  • de incidentele conclusie verzoek tot oproeping in vrijwaring, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident;
  • het vonnis in incident d.d. 16 oktober 2013, waarbij de vordering in vrijwaring is toegestaan;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de akte houdende wijziging en vermeerdering van eis, met productie;
  • het tussenvonnis van 21 mei 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 24 november 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1.
Maersk Holding is de rechtsopvolger van Koninklijke P&O Nedlloyd N.V. (hierna: Nedlloyd).
2.2.
Van 1 januari 1993 tot aan zijn pensionering op 1 november 2002 is de heer [persoon1] (hierna: [persoon1]) voorzitter van de Raad van Bestuur geweest van Nedlloyd.
2.3.
[persoon1] is van 3 december 1968 tot 30 juni 1997 gehuwd geweest met mevrouw [persoon2] (hierna: [persoon2]). Op 30 juni 1997 is het huwelijk door echtscheiding ontbonden. [persoon2] heeft recht op de helft van het pensioen van [persoon1].
2.4.
De pensioenvoorziening van, onder meer, [persoon1] was ondergebracht in de stichting Stichting Pensioenfonds voor de Raad van Bestuur van de Koninklijke Nedlloyd Groep (hierna: de Stichting).
2.5.
De Stichting is met ingang van 1 januari 1997 ontbonden. In het kader van de liquidatie van de Stichting zijn de pensioenverplichtingen van de Stichting overgedragen aan Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V., die van de Stichting de uitvoering van de pensioenregeling overnam.
2.6.
Het overschot van de Stichting bedroeg NLG 3.600.000,00 en een Algemene Reserve van NLG 378.457,00 (met rente per 12 januari 1999 een bedrag van NLG 377.949,32, zijnde een bedrag van € 171.505,92). Van het overschot is NLG 3.100.000,= betaald aan Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V., waarmee voor de toenmalige gepensioneerden een verbeterd pensioen is aangekocht. Het restant ad NLG 500.000,00 is uitgekeerd aan Maersk Holding ter verlaging van de toekomstige premielasten voor de werkgever. De Algemene Reserve van € 171.505,92 (NLG 377.949,32) is uiteindelijk ook aan Maersk Holding betaald.
2.7.
[persoon2] heeft de rechtbank Rotterdam bij verzoekschrift, ingekomen 26 april 2004, verzocht de vereffening van de Stichting te heropenen. Aan dat verzoek heeft zij ten grondslag gelegd dat haar weduwenpensioen niet juist is vastgesteld en zij recht heeft op een geïndexeerd pensioen. Bij beschikking van 25 februari 2005 heeft de rechtbank Rotterdam de vereffening van de Stichting heropend met benoeming van mr. [persoon3] tot vereffenaar. Tegen deze beschikking is tevergeefs appel ingesteld.
2.8.
Bij beschikking van 15 augustus 2005 heeft de rechtbank Rotterdam [eiser] als vereffenaar van de Stichting benoemd onder ontslag van mr. [persoon3] als vereffenaar.
2.9.
[persoon2] heeft bij exploiten van 28, 29 en 30 december 2009 en 13 januari 2010 [eiser], Maersk Holding, [persoon1], en de heren [persoon4], [persoon5], [persoon6] en [persoon7] gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam terzake de door haar gestelde aanspraken op het pensioen van [persoon1]. De rechtbank Rotterdam heeft de zaak verwezen naar de sector kanton. Bij vonnis van 4 oktober 2013 heeft de kantonrechter de vordering [persoon2] afgewezen.
2.10.
[persoon2] heeft tegen het vonnis van de kantonrechter van 4 oktober 2013 hoger beroep ingesteld.
2.11.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 17 januari 2011 Maersk Holding in kort geding gedagvaard en gevorderd Maersk Holding te veroordelen een voorschot ad € 150.000,= te betalen, althans een voorschot in goede justitie te bepalen door de voorzieningenrechter, althans een zodanige voorziening te treffen dat [eiser] financieel in staat wordt gesteld om de hem opgedragen werkzaamheden te kunnen verrichten. Bij vonnis van 15 maart 2011 heeft de voorzieningenrechter Maersk Holding veroordeeld om aan [eiser] een bedrag van
€ 35.000,= te betalen. Maersk Holding heeft dit bedrag op 22 maart 2011 aan [eiser] voldaan.
2.12.
Bij herstelbeschikking van 19 april 2012 heeft de rechtbank Rotterdam de beloning van [eiser] voor zijn werkzaamheden verricht in de periode vanaf de heropening van de vereffening tot en met 6 april 2011 vastgesteld op een bedrag van € 45.040,55, te vermeerderen met BTW.
2.13.
In hoger beroep van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 5 november 2012 heeft het Gerechtshof Den Haag bij beschikking van 21 mei 2013 de beloning van [eiser] over de periode van 8 april 2011 tot en met 15 mei 2012 vastgesteld op een bedrag van € 17.613,23, te vermeerderen met BTW.

3.Het geschil

3.1.
De - vermeerderde - vordering van [eiser] luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat Maersk Holding gehouden is hetgeen zij teveel ontvangen heeft uit het liquidatieoverschot (Algemene Reserve) te betalen aan [eiser] voor zover nodig om de kosten van de vereffening te dekken voorlopig tot een maximum van de Algemene Reserve ad € 171.505,92;
2. Maersk Holding te veroordelen om een bedrag ad € 100.000,00 van het door haar ontvangen liquidatieoverschot (Algemene Reserve) te betalen aan [eiser];
3. Maersk Holding subsidiair te veroordelen om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiser] te betalen een bedrag van € 39.910,26 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van de salarisbeschikkingen d.d. 14 december 2011 en 5 november 2012 en te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten ad € 1.174,10 althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
4. Maersk Holding te veroordelen in de kosten van het geding en in de nakosten.
3.2.
Het verweer van Maersk Holding strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Maersk Holding heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. Nu de rechtbank deze ook niet ambtshalve in strijd acht met een goede procesorde, zal zij recht doen op de aldus gewijzigde, onder 3.1 weergegeven eis.
4.2.
[eiser] grondt zijn vordering op het volgende. Een door de rechter benoemde vereffenaar heeft ingevolge artikel 2:23 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak op een vergoeding. Voor de vaststelling van de hoogte van die vergoeding kan aansluiting worden gezocht bij de Recofarichtlijnen. De vaststelling van het salaris levert een (hoog preferente) boedelvordering op. De boedel van de Stichting is op dit moment leeg.
Op grond van artikel 2:23c lid 1 BW heeft [eiser] het recht terug te vorderen wat teveel is uitgekeerd bij liquidatie. Bij de liquidatie van de Stichting was er een overschot.
In het kader van de bestrijding van de kosten van [eiser] is het vooralsnog voldoende dat [eiser] een deel van de aan Maersk Holding betaalde Algemene Reserve terugvordert.
De Stichting heeft op dit moment in ieder geval een boedelschuld ter hoogte van het door de rechtbank respectievelijk het gerechtshof vastgestelde salaris voor [eiser] van (€ 45.040,55 + € 17.613,23 =) € 62.653,78, exclusief BTW.
4.3.
[eiser] vordert primair een verklaring voor recht dat Maersk Holding gehouden is hetgeen zij teveel ontvangen heeft uit het liquidatieoverschot te betalen aan [eiser] voor zover nodig om de kosten van de vereffening te dekken. Eveneens primair vordert [eiser] veroordeling van Maersk Holding tot betaling van het door haar ontvangen liquidatiesaldo tot een bedrag van € 100.000,=, om [eiser] in staat te stellen de lopende kosten van de Stichting te betalen, zoals griffierecht, Kamer van Koophandel en het salaris van [eiser] als vereffenaar.
Subsidiair vordert [eiser] veroordeling van Maersk Holding tot betaling van het door de rechtbank respectievelijk het gerechtshof vastgestelde salaris voor [eiser] verminderd met het reeds door Maersk Holding betaalde voorschot.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 2:23 lid 2 BW heeft de vereffenaar die door de rechter wordt benoemd recht op een beloning welke deze hem toekent. Deze beloning is door de rechtbank Rotterdam bij herstelbeschikking van 19 april 2012 respectievelijk door het gerechtshof Den Haag bij beschikking van 21 mei 2013 vastgesteld. Nu tegen deze beschikkingen niet (tijdig) hoger beroep respectievelijk cassatie is ingesteld hebben deze beschikkingen kracht van gewijsde. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat [eiser] in ieder geval recht heeft op een beloning van € 62.653,78 exclusief BTW voor de door hem verrichte werkzaamheden tot 15 mei 2012.
4.5.
De vraag is vervolgens of Maersk Holding gehouden is bij te dragen aan de beloning van [eiser].
4.6.
Ingevolge artikel 2:23c lid 1 BW is de vereffenaar bevoegd van elk der gerechtigden terug te vorderen hetgeen deze te veel uit het overschot heeft ontvangen.
4.7.
Maersk Holding heeft de volgende verweren gevoerd.
Er is geen sprake van een overschot, omdat het Maersk Holding het haar uitgekeerde bedrag conform de statuten van de Stichting heeft aangewend voor het verlenen van pensioenaanspraken.
Maersk Holding was niet tot het saldo gerechtigd. Weliswaar is aan Maersk Holding een uitkering gedaan, maar daaruit volgt nog niet dat de vereffenaren een met die uitkering corresponderend vorderingsrecht van Maersk Holding honoreerden.
Maersk Holding heeft niet te veel uit het overschot ontvangen. Uit het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 4 oktober 2013, waarbij de vordering [persoon2] is afgewezen, volgt dat [persoon2] niet (mede) gerechtigd is tot het saldo van de eerste vereffening. Daarmee hebben de overige gerechtigden, waaronder Maersk Holding, destijds niets te veel uit het overschot ontvangen. Voor een uitkering aan [eiser] is alleen plaats als in te veel in de zin van artikel 2:23c BW ook worden begrepen de na afsluiting van de vereffening gemaakte kosten.
4.8.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daartoe het volgende.
4.8.1.
Ingevolge artikel 2:23b lid 1 BW draagt de vereffenaar hetgeen na de voldoening der schuldeisers van het vermogen is overgebleven, in verhouding tot ieders recht over aan hen die krachtens de statuten daartoe gerechtigd zijn. Er bestaat dus een overschot op het moment dat er na de voldoening van de schuldeisers nog een batig saldo resteert. Bij de Stichting was sprake van een dergelijk batig saldo: nadat de schuldeisers waren voldaan, resteerde er nog een bedrag en derhalve was er sprake van een overschot. Daaraan doet niet af dat Maersk Holding het haar uitgekeerde bedrag conform de statuten van de Stichting heeft aangewend voor het verlenen van pensioenaanspraken, omdat de wijze waarop het uitgekeerde bedrag besteed is niet relevant is voor de vraag of al dan niet sprake is van een overschot.
4.8.2.
Op grond van artikel 2:23b lid 1 BW is voor de vraag of Maersk Holding gerechtigd is tot het liquidatiesaldo niet van belang of zij een vordering jegens de Stichting heeft, maar enkel of zij op grond van de statuten gerechtigde is. Nu Maersk Holding niet heeft betwist op grond van de statuten (indirect) gerechtigde te zijn, gaat de rechtbank hiervan uit.
4.8.3.
Terugvordering als bedoeld in artikel 2:23c lid 1 BW is allereerst op zijn plaats voor zover een uitkering aan [persoon2] dient te worden gedaan, op wiens verzoek de vereffening van de Stichting is heropend. Van een dergelijke uitkering is thans nog geen sprake, omdat de vordering [persoon2] door de kantonrechter te Rotterdam is afgewezen. Echter dit vonnis heeft nog geen kracht van gewijsde, omdat [persoon2] tegen dit vonnis hoger beroep heeft ingesteld. Terugvordering is ook op zijn plaats ten behoeve van de aan de vereffenaar toegekende beloning. Deze terugvordering is niet afhankelijk van het welslagen van de vordering van degene die om vereffening heeft verzocht. Een redelijke uitleg van artikel 2:23c lid 1 BW brengt met zich dat de beloning van de vereffenaar, gelijk het salaris van een curator in een faillissement, wordt beschouwd als een boedelschuld van de vennootschap waarvan de vereffening is heropend. Het is een maatschappelijk onwenselijke situatie indien een door de rechtbank benoemde vereffenaar werkzaamheden verricht en hem daarvoor een beloning wordt toegekend, maar de vereffenaar jegens geen enkele partij aanspraak zou kunnen maken op die beloning. Geen ander dan de boedel van de vennootschap waarvan de vereffening heropend is, komt meer in aanmerking om de beloning van de vereffenaar te voldoen. Maersk Holding merkt in dat kader terecht op dat het de verantwoordelijkheid van de vereffenaar is, zoals ook een curator heeft, om geen uitvoerige werkzaamheden te verrichten in de vereffening van een vereffening waarin geen vermogen meer aanwezig en zo nodig zijn benoeming als vereffenaar te weigeren. Voorts wijst Maersk Holding erop dat de vereffenaar op grond van artikel 2:23a lid 4 BW de mogelijkheid heeft het faillissement van de vennootschap waarvan de vereffening is heropend te verzoeken. In het onderhavige geval doet deze situatie zich echter niet voor, omdat de in de vereffening van de Stichting na de heropening vermogen aanwezig is (zie r.o. 4.8.1), zij het eerst nadat dit bij de vooralsnog gerechtigden is teruggevorderd.
4.9.
De conclusie uit het voorgaande is dat [eiser] bevoegd is het overschot in de eerste vereffening van de Stichting van de gerechtigden terug te vorderen voor zover noodzakelijk ter voldoening van zijn beloning.
4.10.
Maersk Holding heeft, voor zover de rechtbank oordeelt dat [eiser] bevoegd is het overschot terug te vorderen, aangevoerd dat op Maersk Holding geen hoofdelijke aansprakelijkheid rust. [eiser] zal daarom duidelijk moeten maken wat het relatieve aandeel is van Maersk Holding in de kosten waarvan hij betaling vordert en Maersk Holding tot niet meer gehouden kan zijn dan tot de betaling van dit aandeel.
4.11.
De rechtbank is in navolging van de voorzieningenrechter van oordeel dat valt te billijken dat [eiser] alleen Maersk Holding aanspreekt, omdat enerzijds nog onzeker is of de vordering van [persoon2] (in hoger beroep) zal worden toegewezen en tot welk bedrag en anderzijds omdat het terugvorderen van enig bedrag van Nationale Nederlanden voorzienbaar tot ingrijpende gevolgen voor de gepensioneerden/deelnemers in de Stichting zal leiden. Daar komt bij dat in het geval dat de vordering van [persoon2] - al dan niet gedeeltelijk - wordt toegewezen, de kosten van de vereffenaar uiteindelijk niet uitsluitend voor rekening van Maersk Holding zullen komen, omdat de beloning van [eiser] als de uiteindelijke verplichtingen in de heropende vereffening zijn vastgesteld dient te worden omgeslagen over alle gerechtigden, waaronder alsdan ook [persoon2], op het overschot.
4.12.
De gevorderde verklaring voor recht komt voor toewijzing in aanmerking. Uit die verklaring voor recht zal de rechtbank het woord voorlopig weglaten, omdat dit impliceert dat Maersk Holding ook aansprakelijk is voor het meerdere boven het door haar uit de eerste vereffening ontvangen bedrag van de Algemene Reserve ad € 171.505,92. Op die wijze acht de rechtbank de vordering echter te onbepaald. Daar komt bij dat [eiser] ter comparitie heeft aangegeven dat het bedrag van € 171.505,92 voldoende is om zijn kosten te dekken.
Voorts zal de subsidiaire vordering tot veroordeling van Maersk Holding tot betaling van
€ 39.910,26 worden toegewezen en niet het primair gevorderde voorschot. Daartoe overweegt de rechtbank dat zij bij gebreke van een uitdrukkelijke wettelijke regeling aansluiting zoekt bij de in de wet geregelde overeenkomstige gevallen, zoals de beloning van een curator in het faillissement. Een curator ontvangt achteraf een vergoeding op basis van de Recofarichtlijnen. Op grond van de wet (en deze richtlijnen) heeft een curator geen recht op betaling van een voorschot. Niet valt in te zien waarom dit in het geval van een vereffening anders zou zijn.
Voormeld bedrag zal - zoals gevorderd - worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data van de salarisbeschikkingen. De (definitieve) salarisbeschikkingen zijn afgegeven op 19 april 2012 (herstelbeschikking rechtbank Rotterdam) en 21 mei 2013 (beschikking in hoger beroep van het gerechtshof Den Haag), zodat de ingangsdata van de wettelijke rente met inachtneming van voormelde data zullen worden toegewezen.
4.13.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen tot een op de voet van artikel 242 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gematigd bedrag van € 1.158,00.
4.14.
Maersk Holding zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, waaronder de kosten van het incident, worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 84,25
- griffierecht 1.474,00
- salaris advocaat
1.737,00(3* punten x tarief € 579,00)
Totaal € 3.295,25
* dagvaarding (1), comparitie (1) en conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident (1)
4.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat Maersk Holding gehouden is hetgeen zij teveel ontvangen heeft uit het liquidatieoverschot (Algemene reserve) te betalen aan [eiser] voor zover nodig om de kosten van de vereffening van de Stichting te dekken tot een maximum van de Algemene Reserve ad € 171.505,92,
5.2.
veroordeelt Maersk Holding om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 39.910,26 (negen en dertigduizend negenhonderd en tien euro en zes en twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over
  • € 18.598,25 met ingang van 19 april 2012; alsmede over
  • € 21.312,01 met ingang van 21 mei 2013
tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Maersk Holding om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.158,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten,
5.4.
veroordeelt Maersk Holding in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.295,25,
5.5.
veroordeelt Maersk Holding in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Maersk Holding niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.
2111/2053