Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10/750022-15
Datum uitspraak: 4 juni 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres en woonplaats],
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie.
Raadsvrouw mr. J.A. van Gemeren, advocaat te Capelle aan den IJssel.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 mei 2015.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. D. Stikkelbroeck heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het tenlastegelegde met uitzondering van het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op handelingen strafbaar gesteld in artikel 237f lid 1 sub 8 van het Wetboek van Strafrecht (voordeel trekken);
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden bij de Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering (ook als deze aanwijzingen inhouden het volgen van trainingen) en dat verdachte wordt verboden contact op te nemen met aangeefster;
- integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
MOTIVERING PARTIËLE VRIJSPRAAK
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op handelingen strafbaar gesteld in artikel 237f lid 1 sub 8 van het Wetboek van Strafrecht – namelijk het voordeel trekken uit seksuele handelingen van een minderjarige – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Niet is komen vast te staan dat [benadeelde partij] (verder te noemen: aangeefster) tegen betaling klanten heeft ontvangen en het hiermee verdiende geld heeft afgestaan aan verdachte.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in
of omstreeksde periode van 2 februari 2015 tot en met 6 februari 2015 te Rotterdam,
althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal, (telkens), (een
)ander
(en), genaamd [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum benadeelde partij] 1999), ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot
het verrichten van
één of meerseksuele handeling
(en
), met of voor een derde tegen betaling, en
/often aanzien van voornoemde [benadeelde partij], enige handeling
(en
), heeft ondernomen, welke handelingen bestonden uit het
- maken van
(naakt)foto's van die [benadeelde partij] ten behoeve van een advertentie op internet;
- het plaatsen van
(een)advertentie
(s
)op internet ([website 1] en
/of[website 2]), waarin seksuele handelingen door die [benadeelde partij] tegen betaling werden aangeboden;
-
(vervolgens)(telefonisch) maken van afspraken en onderhouden van contacten met
(potentiële
) (prostitutie
)klanten voor die [benadeelde partij];
-
(laten)brengen en
/ofbegeleiden van die [benadeelde partij] naar één
of meerplaats
(en) en/of woning(en), alwaar die [benadeelde partij] prostitutiewerkzaamheden en
/ofseksuele handelingen
kon/moest verrichten;
- ( daarbij) (daartoe) voorzien van die [benadeelde partij] van instructies betreffende de werkwijze en
/ofte rekenen tarieven;
(in elk geval) (telkens)zijndehandelingen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [benadeelde partij] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling
(en
), met of voor een derde tegen betaling,
-terwijl die [benadeelde partij] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
hij, in of omstreeks de periode van 2 februari 2015 tot en met 6 februari 2015 te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal (telkens), opzettelijk voordeel heeft getrokken uit één of meer seksuele handeling(en) van [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum benadeelde partij] 1999) met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [benadeelde partij] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft hij, verdachte (telkens) (een deel van) de verdiensten van die [benadeelde partij] uit prostitutiewerkzaamheden ontvangen en/of zich toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde (artikel 273f, lid 1, sub 5, Wetboek van Strafrecht)).
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de verdediging een aantal punten aangevoerd die – mocht de rechtbank de verdediging hierin volgen – naar het oordeel van de verdediging zouden leiden tot het vrijspreken van verdachte voor het tenlastegelegde. Aangevoerd is dat de verdachte op goede gronden mocht aannemen dat aangeefster de leeftijd van achttien jaren reeds had bereikt en dat verdachte geen oogmerk had op uitbuiting van aangeefster. Voorts zou verdachte aangeefster niet beschikbaar hebben gesteld en had aangeefster nog geen klanten gehad.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel jegens een persoon beneden de achttien jaren, zoals strafbaar gesteld in artikel 273f, lid 1, sub 5 van het Wetboek van Strafrecht. Voor een bewezenverklaring van mensenhandel jegens een minderjarige is niet vereist dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de persoon in kwestie minderjarig was. De minderjarigheid is geobjectiveerd, opzet of schuld daaromtrent is niet vereist. Voorts is ter bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting bepaald dat ook strafbaar zijn handelingen die erop zijn gericht minderjarigen te bewegen zich beschikbaar te stellen voor seksuele handelingen tegen betaling,
zonderdat sprake hoeft te zijn van dwangmiddelen als genoemd in artikel 273f lid 1 sub 1 Sr. Voor een bewezenverklaring van een tenlastelegging toegeschreven op sub 5 is bovendien niet vereist dat de dader heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. De rechtbank verwerpt om die reden de verweren van de verdediging die zien op bovengenoemde punten.
De verdediging heeft voorts gesteld dat verdachte aangeefster niet beschikbaar zou hebben gesteld. De rechtbank meent dat de verdediging hiermee heeft willen aangeven dat verdachte aangeefster niet
heeft gebracht tothet zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling, dan wel dat verdachte geen
handeling(en) heeft ondernomenwaarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aangeefsterzich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van dergelijke seksuele handelingen (artikel 273f lid 1 sub 5 Sr.). De rechtbank verwerpt dit standpunt van de verdediging.
Uit het dossier blijkt dat verdachte aangeefster wel degelijk ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen en dat verdachte wel degelijk handelingen heeft ondernomen die ertoe hebben geleid dat aangeefster zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen. De rechtbank is van oordeel dat de eerste verklaring die aangeefster heeft afgelegd bij de politie (tijdens het informatief gesprek met de politie op 6 februari 2015), gedetailleerd is en met betrekking tot onder meer het beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen op diverse punten wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, te weten onder meer de inhoud van de WhatsApp-berichten, de bevindingen met betrekking tot de afspraak van aangeefster met een potentiële klant (een verbalisant) en (onderdelen van) de aanvullende verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie. De rechtbank zal met betrekking tot de vaststelling van de feiten dan ook uitgaan van hetgeen aangeefster tijdens het informatief gesprek naar voren heeft gebracht .
Uit de stukken in het dossier is gebleken dat verdachte aangeefster overhaalt om geld met prostitutie te gaan verdienen. Vervolgens heeft verdachte foto’s gemaakt van aangeefster, waarbij zij uitdagend was gekleed en in verschillende poses stond. Deze foto’s heeft hij samen met een advertentie, waarin seksuele handelingen door aangeefster tegen betaling werden aangeboden, op internet geplaatst. Ook heeft verdachte de ‘werktelefoon’ van aangeefster beheerd en maakte hij voor haar afspraken met klanten. Daarnaast heeft verdachte aangeefster instructies gegeven over haar werkwijze bij deze klanten en over de hoogte van het door deze klanten te betalen bedrag. Vervolgens heeft hij aangeefster opgehaald met de auto en haar naar een potentiële klant toegebracht. Hoewel de verdachte (een deel van) deze handelingen bij de politie en ter terechtzitting heeft ontkend, oordeelt de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte deze handelingen heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de advertenties waarin aangeefster zich aanbiedt, niet op internet heeft geplaatst. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig nu uit onderzoek het volgende is gebleken. Bij het plaatsen van de advertenties van aangeefster op internet is gebruik gemaakt van het e-mailadres [emailadres 1]. Aan dit e-mailadres was ook nog een ander e-mailadres gekoppeld, te weten [emailadres 2]. Dit e-mail adres was gebruikt om in juli 2014 een advertentie te plaatsen. De foto’s die bij deze advertentie hoorden, toonden een vrouw die herkend werd als [getuige 1], een voormalige vriendin van verdachte (proces-verbaal van bevindingen, PL17R6-73012014, p. 241 t/m 242). Deze [getuige 1] is vervolgens door de politie gehoord. Zij verklaarde verdachte te kennen en met hem in juli 2014 op vakantie naar Spanje te zijn geweest. Ook in augustus 2014 is zij met verdachte op vakantie gegaan naar Spanje. Ze verklaarde dat ze in Spanje gesprekken had met verdachte die gingen over het hebben van seks met andere mannen (proces-verbaal van bevindingen, PL17R6-656/2014, p. 190 t/m 193). Aangeefster zegt deze [getuige 1] niet te kennen. Het komt de rechtbank om die reden vreemd voor dat aangeefster de advertenties zelf zou hebben geplaatst. De rechtbank ziet niet in hoe het kan dat de e-mailadressen van aangeefster en deze [getuige 1] aan elkaar gekoppeld zijn, anders dan dat het verdachte is geweest die de advertenties van aangeefster beheerde. Bovendien is gebleken dat de advertentie van aangeefster op 5 februari 2015 om 17.34 uur en om 20.34 uur ‘omhoog was geplaatst’ en dat daarbij gebruik werd gemaakt van het telefoonnummer in gebruik bij verdachte (proces-verbaal van bevindingen, PL17R6-73012014, p. 241 t/m 242).
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat de zogenoemde werktelefoon niet in zijn bezit was maar in het bezit van aangeefster en dat zijzelf haar afspraken maakte. Deze verklaring van verdachte is ongeloofwaardig. Dit blijkt onder andere uit de WhatsApp gesprekken die verdachte met aangeefster voerde met zijn privételefoon (delen van deze WhatsApp-gesprekken zijn opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage bij dit vonnis) en uit de historische gegevens van de werktelefoon.
In deze Whatsapp-gesprekken is te lezen dat verdachte op 2 februari 2015 zegt dat ‘aangeefster een afspraak had om 11.00 uur maar dat die afspraak is afgezegd. Ook de afspraak van 12.30 uur gaat niet door maar 15.00 uur zou wel kunnen’. Hij zegt ook dat ‘ze veel is gevraagd’. Op 5 februari 2015 bevestigt hij aangeefster dat ‘zij om 20.00 uur een afspraak heeft’. Uit de WhatsApp gesprekken is gebleken dat verdachte en aangeefster in de nacht van 5 op 6 februari 2015 niet bij elkaar waren. Op 6 februari 2015 om 7.34 uur stuurt verdachte aangeefster een WhatsApp bericht met daarin de tekst “Schatje goeienmorgen”. Op 6 februari 2015 om 07:09 uur straalt de werktelefoon een mast aan, aan het Afrikaanderplein te Rotterdam. Deze mast staat in de omgeving van de woning van verdachte. De woning van aangeefster bevindt zich niet in de nabijheid van deze mast of de woning van verdachte. Ook om 18.03 uur en om 18.27 uur op diezelfde dag straalt de telefoon de mast op het Afrikaanderplein aan. Om 19.10 uur stuurt verdachte aangeefster een WhatsApp bericht met daarin de tekst “ik bn er”. Op dat moment straalt de telefoon een mast aan op de Zevenkampsering te Rotterdam. Deze mast staat in de omgeving van de woning van aangeefster. De moeder van aangeefster heeft verklaard dat aangeefster op 6 februari 2015 de hele dag thuis is geweest en rond 18.30 uur besloot zich op te doffen en de deur uit te gaan (proces-verbaal aangifte, PL1700-2015049180-1, p. 29). Tussen 18.05 uur en 19.29 uur stuurt de verbalisant die een afspraak met aangeefster wil maken een vijftien tal sms’jes naar deze werktelefoon (proces-verbaalnummer van bevindingen, p. 40 t/m 48). Gelet op bovenstaande bevindingen kan het niet anders zijn dan dat verdachte degene was die met de werktelefoon (in ieder geval in de periode vóór 19.10 uur) het contact onderhield met de ‘klant’ (verbalisant) en de afspraak voor aangeefster maakte. De verklaring van verdachte dat niet hij maar aangeefster zelf de afspraken met klanten maakte, is ook om deze reden ongeloofwaardig.
Bovendien is uit de historische gegevens van de telefoon en de rittenstaat van de auto waarin verdachte in de periode tussen 2 en 6 februari 2015 reed, gebleken dat de telefoon in deze periode masten aanstraalde die op dat moment in de omgeving van de auto stonden (proces-verbaal van bevindingen, PL17R6-730/2014, p. 256). Nu uit de WhatsApp gesprekken volgt dat verdachte en aangeefster in deze periode niet veelvuldig samen waren (laat staan samen in de auto van verdachte zaten/ reden) acht de rechtbank – in samenhang bezien met bovenstaande bevindingen – ook de verklaring van verdachte dat hij niet degene was die beschikte over deze werktelefoon ongeloofwaardig.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat aangeefster nog geen klanten heeft gehad (en dus nog geen geld heeft ontvangen) overweegt de rechtbank het volgende.
De vraag of aangeefster reeds klanten heeft ontvangen is irrelevant bij de beoordeling van de vraag of de verdachte de hem verweten handelingen heeft begaan. Ingevolge HR 19 september 2006, NJ 2006/525 is voor strafbaarheid namelijk niet vereist dat de diensten reeds daadwerkelijk zijn verricht. Voor een bewezenverklaring is dus niet vereist dat aangeefster daadwerkelijk klanten heeft ontvangen. Er is sprake van een voltooid delict op het moment dat aangeefster zich beschikbaar heeft gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is dit beschikbaar stellen geschied op het moment dat de advertentie waarin aangeefster zich aanbiedt op internet is geplaatst. De rechtbank verwerpt ook dit verweer van de verdediging.
Het bewezen feit levert op:
Mensenhandel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel door een meisje van vijftien jaar beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen. Hij heeft foto’s gemaakt van aangeefster en deze foto’s samen met een advertentie waarin seksuele handelingen werden aangeboden, op internet geplaatst. Ook heeft verdachte de telefoon waarop de klanten van aangeefster belden, beheerd en heeft hij voor haar afspraken met klanten gemaakt.
De verdachte heeft hiermee het slachtoffer ernstige schade aan de lichamelijke en geestelijke integriteit toegebracht, hetgeen ook blijkt uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding van aangeefster. Aangeefster vreest voor haar veiligheid en ondervindt veel last van hetgeen zij met verdachte heeft meegemaakt. Ze is opgenomen in de gesloten jeugdzorg en volgt diverse therapieën. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten gedurende lange tijd daarna de psychisch nadelige gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte acht geslagen op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 april 2015, waaruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Voor een feit als het onderhavige is verdachte niet eerder veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 1 mei 2015. Uit dit advies blijkt dat bij verdachte sprake is van een pro-criminele houding. Er zijn mogelijk aanwijzingen voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis maar een dergelijke diagnose is niet eerder gesteld. Verdachte lijkt iemand die niet geneigd is tot impulsiviteit en dus heeft nagedacht over zijn acties. Ingeschat wordt een benedengemiddeld niveau van functioneren. De reclassering schat de kans op recidive gemiddeld in. De reclassering adviseert bij een bewezenverklaring aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Als bijzondere voorwaarden adviseert de reclassering reclasseringstoezicht op te leggen en het volgen van de gedragsinterventies Cognitieve Vaardigheden (Cova) en Arbeidsvaardigheden (Arva). Voorts adviseert de reclassering een contactverbod met aangeefster op te nemen in het vonnis.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. De rechtbank ziet gelet op de persoon van verdachte aanleiding een deel van deze straf in voorwaardelijke vorm op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
Onder verdachte is een Mercedes Benz A 180, gekentekend [kenteken] in beslag genomen.
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen goed verbeurd te verklaren.
De verdachte heeft verklaard dat hij de Mercedes leende van een kennis, genaamd [naam]. Deze kennis zou het voertuig hebben gehuurd bij leasemaatschappij ‘[bedrijf]’.
Nu vaststaat dat verdachte niet de civielrechtelijke eigendom had van het inbeslaggenomen voertuig en niet aannemelijk is geworden dat de rechthebbende weet had van hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zal de rechtbank een last tot teruggave geven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[benadeelde partij]ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2000,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering bepleit nu de verdachte volgens haar dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsvrouw matiging van de vordering bepleit.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maanden,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland regio Rotterdam-Dordrecht, Marconistraat 2 te Rotterdam, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij], gedurende 2 jaar na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
3. de veroordeelde zal deelnemen aan de gedragsinterventies ‘GI-RN Arbeidsvaardigheden (ArVa)’ en ‘GI-RN Cognitieve Vaardigheden’;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de Mercedes Benz A 180, gekentekend [kenteken];
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro);
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 750,00
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
15 (vijftien) dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. Munnichs, voorzitter,
en mrs. K. Helmich en S.N. Abdoelkadir, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Pagano Mirani, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juni 2015.
Bijlage I bij vonnis van 4 juni 2015:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat