1.3.Naar aanleiding van een melding dat medewerkers van het milieupark Hekendorp te Rotterdam mogelijk goederen hadden weggenomen uit een container op het milieupark, heeft verweerder op 18 juni 2013 een onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek is gebleken dat diverse medewerkers van dat milieupark zonder toestemming goederen hebben meegenomen. Dit vormde voor verweerder aanleiding ook de camerabeelden van andere milieuparken, waaronder het milieupark, te bekijken. Hierop is te zien dat eiser op 26, 27, 29 en 30 juli, 1, 5, 6, 7 en 8 augustus 2013, soms meerdere keren op een dag, goederen uit een container op het milieupark wegneemt en/of goederen in zijn auto legt.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt van verweerder dat eiser een tasje, schilderijlijstjes, kleine schilderijtjes, speelgoed, een radio, een beeldscherm en een koffertje voor eigen gebruik heeft meegenomen van het milieupark, zodat hij zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim is eiser toe te rekenen. Nu sprake is van herhaald gedrag is verweerder van mening dat de opgelegde straf niet onevenredig zwaar is.
3. Eiser is van mening dat de aan hem opgelegde straf te zwaar is, omdat hij 26 jaar bij verweerder heeft gewerkt.
4. Op grond van artikel 78 van de Verordening tot regeling van de rechtstoestand van de ambtenaren der gemeente Rotterdam (Ambtenarenreglement) kan de ambtenaar wegens plichtsverzuim disciplinair worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Artikel 79, eerste lid, aanhef onder j, van het Ambtenarenreglement voorziet in de mogelijkheid van oplegging van de disciplinaire straf van ontslag.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de door verweerder genoemde goederen zonder toestemming heeft meegenomen vanaf het milieupark en dat dit is aan te merken als plichtsverzuim.
6. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij ten tijde van het meenemen van de goederen in scheiding lag en erg in de war was. De rechtbank vat deze stelling op als enerzijds een beroep op de niet, althans verminderde, toerekenbaarheid van de als plichtsverzuim aangemerkte gedraging en anderzijds een beroep op het feit dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen bij de beslissing hem te ontslaan. De rechtbank leidt uit het bestreden besluit af dat verweerder bij de beslissing eiser te ontslaan alleen zijn financiële situatie heeft meegewogen. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat hij de (overige) persoonlijke omstandigheden van eiser niet heeft meegewogen bij de vraag of de als plichtsverzuim aangemerkte gedraging eiser is toe te rekenen en de vraag of de opgelegde straf van ontslag als evenredig kan worden beschouwd. Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij ten tijde van zijn scheiding een aantal maanden bij de bedrijfsarts kwam, wat volgens eiser een ook voor verweerder kenbare aanwijzing moet zijn geweest dat eiser persoonlijke problemen had die gevolgen hadden voor zijn functioneren. Ook tijdens het gesprek op 26 november 2013 met het Hoofd interne zaken en onderzoeken en de Stafmedewerker interne zaken en onderzoeken van het cluster Stadsbeheer gemeente Rotterdam heeft eiser laten weten tijdens zijn scheiding ‘rare dingen’ te hebben gedaan en bij het Riagg en maatschappelijk werk te hebben gelopen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit uit oogpunt van zorgvuldigheid, zeker bij een ambtenaar die bijna 26 jaar in dienst was en van wie kenbaar was dat hij problemen had, alle persoonlijke omstandigheden van eiser kenbaar had moeten meewegen. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd, zodat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen.
7. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
De rechtbank ziet aanleiding het onderzoek te heropenen om verweerder in de gelegenheid te stellen het hiervoor onder 6. genoemde gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder motiveren in hoeverre de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn stelling dat hij ten tijde van het meenemen van de goederen in de war was, van invloed zijn op de toerekenbaarheid van de als plichtsverzuim verweten gedraging. Wanneer verweerder tot de conclusie komt dat de als plichtsverzuim verweten gedraging eiser geheel of gedeeltelijk kan worden toegerekend, dient verweerder de persoonlijke omstandigheden van eiser vervolgens kenbaar mee te wegen in het kader van de evenredigheid van de opgelegde straf van ontslag.
8. Alvorens verweerder hiertoe in de gelegenheid wordt gesteld, wordt eiser een termijn van vier weken gegeven om (medische) stukken of andere verklaringen over te leggen waaruit zijn persoonlijke omstandigheden in de periode van januari 2013 tot de datum van het primaire besluit kunnen worden afgeleid. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder vervolgens het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze (medische) stukken.
9.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, wordt hij verzocht dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk mee te delen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken schriftelijk te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.