In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 mei 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling en een machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 1999. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een ondertoezichtstelling en een machtiging gesloten jeugdhulp, omdat de gemeente Rotterdam het traject om tijdig een machtiging te verzoeken niet op orde had. De kinderrechter heeft vastgesteld dat niet voldaan wordt aan de gronden voor een ondertoezichtstelling, maar dat er wel aan de vereisten voor een machtiging gesloten jeugdhulp wordt voldaan. De kinderrechter heeft de ouders, die ook betrokken waren bij de zaak, niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp voor de duur van zes maanden, omdat dit verzoek niet door hen ingediend kan worden volgens de Jeugdwet. De kinderrechter heeft de machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van twee maanden, met ingang van 11 mei 2015, en heeft de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling aangehouden. De kinderrechter heeft de Raad verzocht om binnen twee weken te informeren of het verzoek tot ondertoezichtstelling gehandhaafd zal worden. De kinderrechter heeft de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek, omdat alleen de Raad of de gemeente een verzoek tot gesloten jeugdhulp kan indienen. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige en de ouders bijgestaan werden door hun advocaten. De kinderrechter heeft de beschikking openbaar uitgesproken, en hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers binnen drie maanden na de uitspraak.