ECLI:NL:RBROT:2015:4512

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
C-10-471179 - HA ZA 15-226
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht bij geldleningsovereenkomst met buitenlandse partijen

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2015, gaat het om een geschil tussen Tullko AG, een Zwitserse vennootschap, en Jochem Johannes Marinus Vos, een gedaagde woonachtig in Duitsland. Tullko heeft een vordering ingesteld op basis van een overeenkomst van geldlening, waarbij zij € 250.000 aan Vos heeft uitgeleend. Vos heeft echter niet terugbetaald, wat heeft geleid tot deze rechtszaak. De rechtbank moest zich buigen over de vraag of zij bevoegd was om van de vordering kennis te nemen, gezien de internationale context van de zaak. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 4 van de Herschikte EEX-Vo de Duitse rechter bevoegd is, aangezien Vos zijn woonplaats in Duitsland heeft. Tullko heeft geprobeerd de Nederlandse rechter bevoegd te verklaren door te verwijzen naar een bouwovereenkomst waarin een forumkeuze is opgenomen, maar de rechtbank verwierp deze stelling. De forumkeuze geldt alleen tussen de partijen bij de bouwovereenkomst en niet tussen Tullko en Vos. De rechtbank concludeert dat er geen alternatieve bevoegdheid is voor de Nederlandse rechter en verklaart zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen. Tullko wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident en de hoofdzaak, omdat zij de procedure bij de verkeerde rechter heeft aanhangig gemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/471179 / HA ZA 15-226
Vonnis in incident en in de hoofdzaak van 24 juni 2015
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
TULLKO AG,
gevestigd te Baar, Zwitserland,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. S.H.O. Aben te Weert,
tegen
JOCHEM JOHANNES MARINUS VOS[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.F. van der Stelt te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Tullko en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid voor alle weren met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering en het verweer in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, onbevoegd verklaart om van de vordering van Tullko kennis te nemen met veroordeling van Tullko in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening vonnis tot aan de dag van volledige betaling, alsmede in de nakosten. [gedaagde] stelt daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende.
2.2.
Tullko heeft haar vordering gebaseerd op een overeenkomst van geldlening. Tullko is in Zwitserland gevestigd. [gedaagde] heeft zijn woonplaats in Duitsland. Op grond van artikel 4 van de herschikte EEX-Vo is de Duitse rechter bevoegd.
2.3.
Tullko concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering met veroordeling, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van [gedaagde] in de kosten van het incident. Tullko voert daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aan.
2.4.
Primair dient op grond van artikel 1:10 BW en/of artikel 1:14 BW Rotterdam te worden aangemerkt als zijnde de woonplaats van [gedaagde]. Subsidiair beroept Tullko zich op de bouwovereenkomst die in juni 2013 is gesloten tussen 4 Brothers Shipping B.V. (hierna:4 Brothers) , indirect vertegenwoordigd door [gedaagde], en Veka Shipbuilding B.V.(hierna: Veka) De tussen Tullko en [gedaagde] gesloten overeenkomst van geldlening dient te worden aangemerkt als een rechtsbetrekking die rechtstreeks verband houdt met de bouwovereenkomst. In de bouwovereenkomst heeft [gedaagde] expliciet laten opnemen dat hij wonende is te Rotterdam. Deze gekozen woonplaats geldt ook voor de overeenkomst van geldlening, althans daar mocht Tullko ten tijde van het verstrekken van de geldlening redelijkerwijs vanuit gaan. Daarnaast is in artikel 10 van de bouwovereenkomst een forumkeuze opgenomen, die [gedaagde] dient te respecteren. Meer subsidiair creëert artikel 767 Rv bevoegdheid omdat door de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof is verleend aan Tullko om ten laste van [gedaagde] beslag te leggen.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
[gedaagde] heeft in zijn eerste processtuk, derhalve tijdig, een beroep gedaan op onbevoegdheid van de rechtbank stellende dat internationale rechtsmacht ontbreekt.
3.2.
Er is sprake van een internationaal geval. Tullko is in Zwitserland gevestigd, [gedaagde] woont in Duitsland en de vordering is aanhangig gemaakt bij een gerecht in Nederland. De vordering in de hoofdzaak betreft een burgerlijke of handelszaak en is ingesteld na 10 januari 2015 zodat de Herschikte EEX-Verordening, de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Herschikte EEX-Vo) van toepassing is. De bevoegdheidsvraag dient derhalve in beginsel aan de hand van de Herschikte EEX-Vo te worden beantwoord.
3.3.
Op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Herschikte EEX-Vo dient een verweerder in beginsel te worden opgeroepen voor het gerecht in de lidstaat waarin hij zijn woonplaats heeft, behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 24 en artikel 25 Herschikte EEX-Vo, maar dat die in deze zaak spelen is gesteld noch gebleken. [gedaagde] onderbouwt zijn beroep op gebrek aan rechtsmacht op het bepaalde in artikel 4 Herschikte EEX-Vo.
3.4.
Tullko heeft gesteld dat [gedaagde] de in artikel 10 van de tussen 4Brothers en Veka gesloten bouwovereenkomst opgenomen forumkeuze dient te respecteren. Dit artikel luidt als volgt:
“Op deze overeenkomst en alle rechtsbetrekkingen die hiermee verband houden of eruit voortvloeien is uitsluitend Nederlands recht van toepassing. Geschillen over de in deze overeenkomst geregelde aangelegenheden worden zoveel mogelijk in der minne geschikt. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan is de rechtbank te Rotterdam bij uitsluiting van iedere andere instantie bevoegd om van het geschil kennis te nemen.“
3.5.
De hiervoor genoemde stelling van Tullko wordt verworpen. De forumkeuze geldt uitsluitend tussen partijen bij de bouwovereenkomst, 4 Brothers en Veka. Ook indien zou komen vast te staan dat de overeenkomst van geldlening en de bouwovereenkomst rechtstreeks verband met elkaar houden, zoals bij incidentele conclusie van antwoord door Tullko gesteld, dan betekent dat niet dat [gedaagde] deze forumkeuze tegen zich hoeft te laten gelden. De forumkeuze betreft immers een andere rechtsbetrekking dan de overeenkomst van geldlening. Tussen Tullko en [gedaagde] is geen schriftelijke forumkeuze gedaan of een forumkeuze op een andere in artikel 25 lid 1 Herschikte EEX-Vo genoemde wijze. Bovendien betreft de vordering uit hoofde van de door Tullko gestelde overeenkomst van geldlening tussen Tullko en [gedaagde] geen ‘geschil over de in de bouwovereenkomst geregelde aangelegenheid’ als bedoeld in artikel 10 van de bouwovereenkomst.
3.6.
Tullko heeft bij incidentele conclusie van antwoord gesteld dat Rotterdam op grond van artikel 1:10 BW en/of 1:14 BW dient te worden aangemerkt als woonplaats van [gedaagde]. Tullko heeft daartoe aangevoerd dat [gedaagde] eigenaar is van een onroerende zaak te Rotterdam en dat [gedaagde] zijn ondernemingen drijft in Capelle aan den IJssel.
3.7.
Deze stelling gaat niet op. Ingevolge artikel 62 lid 1 Herschikte EEX-Vo dient de Nederlandse rechter om vast te stellen of een partij woonplaats heeft op diens grondgebied het Nederlandse interne recht toe te passen. [gedaagde] is gedagvaard als natuurlijk persoon, handelend onder de naam [gedaagde] Tankschifffahrt. Artikel 1:10 BW bepaalt dat de woonplaats van een natuurlijk persoon zich bevindt ‘te zijner woonstede’, en bij gebreke van een woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Met het woord ‘woonstede’ wordt tot uitdrukking gebracht dat een woning is bedoeld en niet een gemeente (TM, Parl. Gesch. 1, p. 43). Voor de vraag waar iemand zijn woonstede heeft is van belang: daar waar iemand werkelijk woont met zijn gezin, waar hij de zetel van zijn fortuin heeft, zijn zaken behartigt, zijn goederen en eigendommen beheert, kortom, de plaats waar iemand niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om, als dat doel is bereikt, terug te keren (HR 19 januari 1880, W (1880) 4475). Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] zijn woonplaats in deze zin heeft in [woonplaats], zoals ook uit de dagvaarding blijkt. Dat [gedaagde] eigenaar is van een onroerende zaak te Rotterdam doet daar niet aan af.
Artikel 1:14 BW bepaalt dat een persoon die een kantoor of filiaal houdt, ten aanzien van aangelegenheden die dit kantoor of filiaal betreffen mede aldaar zijn woonplaats heeft. Tullko heeft uittreksels uit de Kamer van Koophandel overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde] aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf1] is en dat deze vennootschap en de tot het [gedaagde]-Group concern behorende vennootschappen zijn gevestigd in Capelle aan den IJssel. Als gezegd is [gedaagde] echter gedagvaard als natuurlijk persoon en gesteld noch gebleken is dat hij als zodanig dan wel zijn eenmanszaak [gedaagde] Tankschifffahrt kantoor of filiaal houdt in Nederland.
3.8.
Tullko heeft nog aangevoerd dat de gestelde overeenkomst van geldlening dient te worden aangemerkt als een rechtsbetrekking die rechtstreeks verband houdt met de tussen 4 Brothers en Veka gesloten bouwovereenkomst waarin [gedaagde] expliciet heeft laten opnemen dat hij wonende is te Rotterdam zodat deze gekozen woonplaats ook geldt in het kader van de overeenkomst van geldlening.
3.9.
Ook deze stelling wordt verworpen. Op grond van artikel 1:15 BW dient een keuze voor een andere woonplaats (dan de werkelijke) bij schriftelijk of langs elektronische weg aangegane overeenkomst voor een of meer bepaalde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen te geschieden. De natuurlijke persoon [gedaagde] is geen partij bij de als productie 3 bij dagvaarding overgelegde bouwovereenkomst tussen 4 Brothers en Veka. Bovendien bevat deze overeenkomst geen woonplaatskeuze. Er staat in de kop van de overeenkomst bij ondergetekenden “4 Brothers (…) vertegenwoordigd door de heer [gedaagde] (…) wonende te (…) Rotterdam”. Niet valt in te zien dat [gedaagde] hiermee op de door artikel 1:15 BW voorgeschreven wijze woonplaats heeft gekozen voor de gestelde overeenkomst van geldlening, een totaal andere rechtshandeling en rechtsbetrekking.
3.10.
Uit hetgeen onder 3.7 tot en met 3.9 is overwogen volgt dat [gedaagde] zijn woonplaats niet in Nederland heeft maar in Datteln, Duitsland. Ingevolge de hoofdregel van artikel 4 Herschikte EEX-Vo is dus de Duitse rechter bevoegd.
3.11.
Het vorenstaande laat onverlet dat een Nederlandse rechter bevoegd kan zijn op basis van één van de alternatieve bevoegdheidsregels van de Herschikte EEX-Vo. Ingevolge de rechtspraak van het HvJ EU dienen die alternatieve bevoegdheidsregels restrictief te worden uitgelegd.
3.12.
Eiseres in de hoofdzaak, Tullko, legt aan haar vordering jegens [gedaagde] het volgende ten grondslag. Tullko stelt een overeenkomst van geldlening met [gedaagde] uit hoofde waarvan zij € 250.000 aan [gedaagde] heeft uitgeleend. Tullko stelt dat [gedaagde] dit bedrag niet heeft terugbetaald terwijl was afgesproken dat het geleende bedrag op korte termijn zou worden terugbetaald.
3.13.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.13.1.
Partijen zijn het er over eens dat de vordering van Tullko is gebaseerd op een overeenkomst van geldlening. De betwisting van [gedaagde] van de gestelde overeenkomst komt pas in de hoofdzaak voor de alsdan bevoegde rechter aan de orde.
3.13.2.
Op grond van artikel 7, aanhef en onder 1 sub a Herschikte EEX-Vo is het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, alternatief bevoegd. De verbintenis die aan de onderhavige eis ten grondslag ligt is de verbintenis tot terugbetaling van de door Tullko gestelde geldlening.
3.13.3.
Om de plaats te bepalen waar deze verbintenis dient te worden uitgevoerd, dient te worden beoordeeld wat het toepasselijke recht is dat volgens internationaal privaatrecht van de aangezochte rechter (in dit geval de Nederlandse rechter) op de onderhavige overeenkomst van toepassing is. Het toepasselijke recht moet worden vastgesteld aan de hand van de Verordening (EG) Nr. 953/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I). Gesteld noch gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben gedaan in de zin van artikel 3 Rome I. Op grond van artikel 4 lid 2 Rome I wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten haar gewone verblijfplaats heeft. De kenmerkende prestatie bij een geldlening wordt geleverd door degene die het geld uitleent. In dit geval heeft de uitlener Tullko woonplaats in Zwitserland zodat Zwitsers recht van toepassing is op de gestelde overeenkomst van geldlening.
3.13.4.
Tullko heeft geen beroep gedaan op artikel 7, aanhef en onder 1 sub a Herschikte EEX-Vo. Partijen hebben zich dan ook niet uitgelaten over de vraag waar de terugbetaling van de gestelde geldlening naar Zwitsers recht dient te geschieden. Nu gesteld noch gebleken is dat partijen anders zijn overeengekomen dient de terugbetaling van de door Tullko gestelde geldlening op grond van artikel 74 B aanhef lid 2 onder 1 “Bundesgesetz betreffend die Ergänzung des Schweizerischen Zivilgesetzbuches (Fünfter Teil: Obligationenrecht)” (te vinden via www.zgbor.ch) te geschieden aan de woonplaats van Tullko (de schuldeiser), te weten Baar, Zwitserland. Dat betekent dat artikel 7, aanhef en onder 1 sub a Herschikte EEX-Vo in deze zaak geen alternatieve bevoegdheid schept voor de Nederlandse rechter.
3.14.
Aan toepassing van de aanvullende rechtsmachtsbepaling van artikel 767 Rv komt de rechtbank niet toe. Dit artikel komt eerst aan de orde ‘bij gebreke van een andere weg om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen voor de eis in de hoofdzaak’. Beide partijen zijn in Europa gevestigd. Tullko kan derhalve gemakkelijk met een van een buitenlandse rechter verkregen vonnis een executoriale titel in Nederland verkrijgen.
3.15.
De slotsom is dat de incidentele vordering zal worden toegewezen. De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen.
3.16.
Tullko zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
in de hoofdzaak
3.17.
Tullko zal in de proceskosten van de hoofdzaak worden veroordeeld, nu zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door die hoofdzaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken. De kosten aan de zijde van [gedaagde] in de hoofdzaak worden begroot op € 1.533,00 aan griffierecht.
3.18.
Voor een zelfstandige veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten (te begroten op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Tullko niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak) een executoriale titel oplevert.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
4.2.
veroordeelt Tullko in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 452,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
veroordeelt Tullko in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.533,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.5.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2015.
1573/1885